BAC 2022-09302
Publicatiedatum 14-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 11 juli 2022 (UHT-DC-I A) en 11 juli 2022 (UHT-DH5 A)
Ontvangst bezwaarschrift: 20 juli 2022
Hoorzitting: 1 februari 2024
Overdracht advies aan UHT: 5 maart 2024
Samenvatting
Het bezwaar tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren en de bestreden besluiten ongewijzigd in stand te laten.
Onderwerp van advies
Het namens belanghebbende op 18 juli 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 11 juli 2022 genomen beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A inzake de toekenning van compensatie over de toeslagjaren 2009 tot en met 2015.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende bij voornoemde beschikkingen medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie over de toeslagjaren 2009 tot en met 2015.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 29 januari 2021 verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013. In overleg met belanghebbende zijn ook de jaren 2009, 2014 en 2015 in de herbeoordeling meegenomen.
- Bij brief van 26 april 2021 heeft UHT belanghebbende laten weten dat zij op dat moment niet in aanmerking komt voor de € 30.000 compensatie op grond van de Catshuisregeling.
- Bij beschikkingen van 11 juli 2022 met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie over de toeslagjaren 2009 tot en met 2015. UHT heeft hierbij het advies van de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) van 13 januari 2022 gevolgd.
- Door belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen beide beschikkingen. Het bezwaarschrift is door UHT ontvangen op 20 juli 2022.
- UHT heeft de ontvangst van de bezwaarschriften bij brief van 3 augustus 2022 aan gemachtigde bevestigd.
- Belanghebbende heeft UHT op 10 januari 2023 in gebreke gesteld omdat niet tijdig is beslist op het bezwaarschrift.
- Belanghebbende heeft op 14 februari 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam wegens niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
- UHT heeft op 9 mei 2023 een schriftelijke reactie ingediend op het ingediende bezwaar.
- Op 1 februari 2024 heeft de Commissie in aanwezigheid van partijen een hoorzitting gehouden en de bezwaren van belanghebbende behandeld. Een verslag van deze hoorzitting is achter dit advies gevoegd.
- Op 6 februari 2024 heeft UHT aanvullende informatie toegezonden.
- Op 11 februari 2024 is namens belanghebbende op deze aanvullende informatie gereageerd.
- De Commissie, bestaande uit een voorzitter en twee leden, heeft de bezwaren behandeld en het navolgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Recht op compensatie
Belanghebbende stelt in bezwaar dat sprake is geweest van vooringenomen handelen door B/T. Er is volgens belanghebbende nimmer rekening gehouden met haar ernstige gezondheidssituatie. Door een levensbedreigende ziekte was zij niet in staat haar zaken naar behoren af te handelen. Zij heeft B/T hiervan in 2012 in kennis gesteld en heeft verzocht om hulp om de ontstane situatie op te lossen door het terug te vorderen bedrag op nihil te stellen dan wel de schuld kwijt te schelden. Belanghebbende meent in aanmerking te komen voor een schadevergoeding wegens het – in haar woorden – moedwillig verwoesten van haar leven door het vooringenomen en misdadig gedrag van B/T.
De Commissie begrijpt dat het terugvorderen van KOT impact heeft gehad op het leven van belanghebbende in een periode waarin haar gezondheidssituatie verslechterde. Hoewel de Commissie alle begrip heeft voor de situatie waarin belanghebbende verkeert, luidt de thans voorliggende juridische vraag of UHT zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van de hiertoe in het leven geroepen herstelregelingen, neergelegd in artikel 2.1 en verder van de Wht.
In de bestreden beschikkingen is door UHT gemotiveerd waarom belanghebbende niet in aanmerking komt voor bedoelde compensatie. Dit standpunt is nader uiteengezet in de schriftelijke reactie van UHT op het bezwaarschrift. Ten aanzien van de toeslagjaren 2009 tot en met 2012 merkt de Commissie in navolging van UHT op dat de over die jaren toegekende KOT telkens is herzien en opnieuw vastgesteld op basis van de door belanghebbende uit eigen beweging dan wel op verzoek van B/T aangeleverde informatie, waaronder jaaropgaven, een en ander zoals uitgebreid beschreven in de reactie van UHT op het bezwaarschrift. De bijstellingen voor de desbetreffende toeslagjaren hebben plaatsgevonden conform de door belanghebbende of de betreffende kinderopvanginstelling verstrekte informatie en zijn te duiden als reguliere correcties.
De Commissie heeft op basis van alle schriftelijke informatie en hetgeen ter zitting is verklaard geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt dat in deze toeslagjaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS). Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT op basis van de haar ter beschikking staande gegevens mogen concluderen dat geen sprake is geweest van vooringenomen handelen door B/T, maar van (correcte) verwerking van door of namens belanghebbende toegezonden gegevens conform de geldende wet- en regelgeving.
Ten aanzien van de toeslagjaren 2013 tot en met 2015 merkt de Commissie in navolging van UHT op dat de over deze jaren toegekende KOT telkens – overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving – is herzien en op nihil gesteld op basis van de door belanghebbende op verzoek van B/T aangeleverde informatie, inhoudende dat er geen sprake (meer) was van geregistreerde kinderopvang. Belanghebbende heeft ook zelf in het kader van de herbeoordelingsprocedure bevestigd dat zij vanaf 2013 geen kinderopvang meer heeft afgenomen.
De Commissie wijst er in dit kader op dat, om over bepaalde toeslagjaren voor compensatie in aanmerking te komen, er in die jaren sprake dient te zijn geweest van geregistreerde kinderopvang. De Wht is hierover duidelijk. Nu belanghebbende over de toeslagjaren 2013 tot en met 2015 geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang, voldoet zij niet aan (één van) de vereisten van de Wht en kan zij reeds daarom voor deze periode niet voor compensatie op grond van deze wet in aanmerking komen.
Voor zover belanghebbende van oordeel is dat de aan haar opgelegde vergrijpboetes aanleiding geven voor de conclusie dat sprake is van vooringenomen handelen of hardheid in de toepassing van het wettelijke stelsel, oordeelt de Commissie dat het dossier, met inbegrip van de door UHT overgelegde nadere informatie, daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt.
De Commissie is gezien het voorgaande van oordeel dat UHT zich terecht en overeenkomstig het daartoe strekkende advies van de CvW op het standpunt heeft gesteld dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wht voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2015. De Commissie adviseert daarom tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
- ongegrond te verklaren en de bestreden besluiten ongewijzigd in stand te laten.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter