Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10770

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 21 juli 2022 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 17 oktober 2022

Hoorzitting: 18 januari 2024

Overdracht advies aan UHT: 21 februari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert aan UHT om de bezwaren, gericht tegen de beschikking van 21 juli 2022 met kenmerk UHT-DC I, gedeeltelijk gegrond te verklaren, het bestreden besluit op onderdelen te herroepen en alle, ingevolge de Wet hersteloperatie toeslagen daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies. Daarnaast adviseert de Commissie het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 21 juli 2022 met kenmerk UHT-DC I.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij voornoemde beschikking aan belanghebbende over de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013 een definitief compensatiebedrag van € 98.663 toegekend. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode namelijk fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende.

Overgangsrecht

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 6 januari 2021 verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het toeslagjaar 2012. In gesprek met belanghebbende heeft de betrokken persoonlijk zaakbehandelaar (hierna: PZB) het verzoek op een later moment uitgebreid met de toeslagjaren 2009, 2011 en 2013
  • Bij brief van 3 juni 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) heeft UHT een forfaitair bedrag van € 30.000 aan belanghebbende uitgekeerd en kenbaar gemaakt dat de situatie van belanghebbende nog niet helemaal beoordeeld is.
  • Op 2 maart 2022 heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek tot herbeoordeling van de KOT. In haar uitspraak van 24 juni 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat UHT op 8 juli 2022 een beslissing afgegeven moet hebben.
  • Bij beschikking van 21 juli 2022 (met kenmerk UHT-DC I) is aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag toegekend van € 98.663 over de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013.
  • Bij brief van 13 oktober 2022, ontvangen door UHT op 17 oktober 2022, heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
  • UHT heeft op 27 maart 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende. Daarop aanvullend heeft UHT op 17 januari 2024 per e-mail een nadere reactie met bijlagen ingediend.
  • Op 18 januari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
  • De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Looptijd van de dwangsom
Belanghebbende stelt in bezwaar dat de door de rechtbank Rotterdam aan UHT opgelegde dwangsom wegens het niet tijdig beslissen moet doorlopen tot tenminste 27 september 2022. De Commissie onthoudt zich van advies op dit punt, aangezien de hoogte van de dwangsom buiten het kader van haar bevoegdheden valt als bedoeld in artikel 2 van het Instellingsbesluit Bezwaarschriftenadviescommissie Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken en hardheid van het toeslagenstelsel.

Omvang van de procedure
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is waarom het toeslagjaar 2008 niet is meegenomen in de herbeoordeling. In haar ogen had dit moeten gebeuren, omdat ook over het toeslagjaar 2008 sprake was van KOT.

De Commissie stelt vast dat het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende (van 6 januari 2021) alleen zag op het toeslagjaar 2012. De PZB heeft het verzoek vervolgens na een gesprek met belanghebbende uitgebreid met de toeslagjaren 2009, 2011 en 2013. In dat licht kan niet worden geconcludeerd dat UHT nagelaten heeft het toeslagjaar 2008 in de herbeoordeling te betrekken en dat om die reden de bestreden beschikking moet worden herroepen. Nu het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikking de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheden om het toeslagjaar 2008 (alsnog) in haar advisering te betrekken. De Commissie heeft goede nota genomen van de ter zitting (uit coulance) gedane toezegging van UHT om dit toeslagjaar, vanwege de bijzondere omstandigheden, voor te leggen aan de eerder genoemde PZB om als aanvullend verzoek in herbeoordeling te nemen. Nu deze werkwijze, in de opvatting van UHT, kennelijk geen beperking van rechtsmiddelen voor belanghebbende met zich meebrengt, houdt de Commissie onderhavige bezwaarprocedure niet aan. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

Geen persoonlijk dossier of volledig bezwaardossier: schending equality of arms
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat UHT handelt in strijd met het beginsel van equality of arms. In haar ogen wordt zij in haar procesbelang geschaad, omdat ze niet de beschikking krijgt over haar persoonlijk dossier en/ of een volledig bezwaardossier en daardoor niet over de voor het voeren van bezwaar benodigde documenten beschikt. De Commissie overweegt hierover het volgende.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op bezwaar van UHT, zoals volgt op de adviezen van de Commissie, kan een belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.

Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift met de bijbehorende producties, waaronder ook de “Overzichten (uit)betalingen en/of verrekeningen toeslagen”, is op 11 december 2023 aan gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en gelegenheid gehad om daarop te reageren.

Ter zitting heeft gemachtigde verklaard dat zijn kantoor deelneemt aan een pilotproject van UHT. In dat kader ontving hij in de verzoekfase van een andere zaak een nieuw soort dossier met meer informatie en documenten dan waar in onderhavig bezwaardossier in is voorzien. Volgens gemachtigde onderschrijft die bevinding zijn standpunt dat in onderhavige zaak niet het volledige dossier ter beschikking is gesteld. De Commissie overweegt hieromtrent het volgende.

De hersteloperatie is bedoeld om belanghebbenden financieel te compenseren voor het leed dat hun is aangedaan en te proberen het vertrouwen in de overheid te herstellen. In de ogen van de Commissie worden deze belangen het beste gediend als een belanghebbende vroegtijdig inzicht krijgt in alle informatie die omtrent haar situatie aanwezig is. Daarom staat de Commissie positief tegenover het initiatief van UHT voor dit pilotproject. Dat betekent echter niet dat daarom in onderhavige zaak geconcludeerd moet worden dat het hier verstrekte bezwaardossier onvolledig is. De enkele opmerking van de gemachtigde dat in een andere zaak iets aan de orde zou zijn, hetgeen voor de Commissie niet valt te controleren, betekent nog niet dat dit ook in onderhavige zaak speelt. De Commissie ziet in de concrete stellingname van belanghebbende en UHT geen aanleiding om aan te nemen dat in het beschikbaar gestelde dossier stukken zouden ontbreken die van enig belang zouden kunnen zijn geweest bij het door UHT genomen besluit. De Commissie acht het bezwaar daarom op dit onderdeel ongegrond.

Motivering van de beschikking
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, met daarin een uitgebreide uitleg per component van de compensatieberekening, en het verstrekken van de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en de overige producties, het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. Gelet hierop adviseert de Commissie UHT het bezwaar ten aanzien van dit punt gegrond te verklaren.

De hoogte van de compensatieberekening
Belanghebbende stelt in bezwaar dat het voor haar, vanwege het ontbreken van onderliggende stukken, niet mogelijk is de juistheid van de door UHT gehanteerde ingangsdatum voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade en de rentevergoeding over gemiste KOT te controleren.

In haar e-mail van 7 januari 2024 voert UHT aan dat voor de berekening van de rentevergoeding over gemiste KOT inderdaad een verkeerde ingangsdatum is gehanteerd. In plaats van de datum van 1 juli volgend op het desbetreffende toeslagjaar is namelijk ten onrechte uitgegaan van de datum van het correctiebesluit. Met UHT constateert de Commissie dat aanpassing van deze onderdelen over de toeslagjaren 2009 en 2011 ten voordele van belanghebbende uitpakt en over de toeslagjaren 2013 en 2013 ten nadele. Hoewel de verrekening van een wijziging ten nadele van belanghebbende op een deel van een component uit de compensatieberekening niet per definitie leidt tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius, begrijpt de Commissie dat UHT thans de beleidslijn hanteert eventuele strijdigheid met dit beginsel per jaar te beoordelen en niet de jaren als geheel te beschouwen. Nu belanghebbende daarmee niet tekort wordt gedaan, onderschrijft de Commissie de berekening die UHT heeft gedaan in haar e-mail van 17 januari 2024.

Het oordeel van de Commissie dat de hoogte van de vergoeding voor de rente over de gemiste KOT moet worden aangepast, leidt ertoe dat de vergoeding voor immateriële schade dient te worden doorberekend tot aan de datum van de beslissing op bezwaar. Daarnaast zal de aanvullende vergoeding van 1% over een hoger subtotaal moeten worden berekend in de beslissing op bezwaar. In zoverre is het bezwaar op dit onderdeel gegrond. Dat geldt naar het oordeel van de Commissie niet wat betreft de door UHT in de berekening van de vergoeding voor immateriële schade gehanteerde ingangsdatum. Daartoe overweegt de Commissie als volgt.

Op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht dient de ingangsdatum van de vergoeding voor immateriële schade te worden gesteld op de dagtekening van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (in dit geval) vooringenomen handelen van B/T. Uit de in geding gebrachte stukken blijkt dat deze eerste neerwaartse beschikking dateert van 20 april 2011. In de compensatieberekening is UHT echter uitgegaan van de datum van 1 april 2011, de datum waarop intern bij UHT de nihilstelling van de KOT is vastgelegd. Het is de Commissie gebleken dat UHT in voorkomende gevallen een eerdere datum hanteert als sprake is van andersoortige vooringenomen handelingen. De Commissie adviseert UHT om die reden de ingangsdatum overeenkomstig dit standpunt te handhaven op 1 april 2011.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie (deels) gegrond is en het bestreden besluit dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en deelname hoorzitting) met wegingsfactor twee. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om

  • de bezwaren, gericht tegen de beschikking van 21 juli 2022 met kenmerk UHT-DC
    I, (gedeeltelijk) gegrond te verklaren ten aanzien van de berekening van de rente
    over de gemiste KOT en deze, als ook alle ingevolge de Wht daarmee
    samenhangende vergoedingen, opnieuw te berekenen met inachtneming van dit
    advies en daarbij voor zover vereist de einddatum van de desbetreffende
    vergoedingen vast te stellen op de datum van de beslissing op bezwaar;
  • de overige bezwaren ongegrond te verklaren;
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen voor onderhavige bezwaarprocedure
    van twee procespunten met elk een wegingsfactor twee tegen de hoogste
    vergoeding per procespunt.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter