Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-09266

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 16 februari 2021 met kenmerk UHT-B DMB2 en 27 juni 2022 met kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschrift: 18 juli 2022

Hoorzitting: 14 maart 2024

Overdracht advies aan UHT: 21 mei 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gericht tegen het besluit met kenmerk UHT-B DMB2 ongegrond te verklaren. De Commissie adviseert het besluit met kenmerk UHT-HD CWS gegrond te verklaren ten aanzien van de immateriële schade en het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking ‘aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade’ (hierna: CWS) van 27 juni 2022 (UHT-HD CWS).
In deze beschikking is aan belanghebbende – met toepassing van het Besluit compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904, hierna: Compensatieregeling) – kenbaar gemaakt dat zij een aanvullende schadevergoeding ontvangt van € 9.680.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich bij UHT gemeld met een verzoek om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2009 en 2013.
  • Bij beschikking van 16 februari 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) is aan belanghebbende op grond van de Catshuisregeling een bedrag van € 30.000 toegekend.
  • Bij beschikking van 8 juli 2021 (met kenmerk UHT-DC I) is definitief beslist dat belanghebbende recht heeft op een compensatiebedrag van € 29.584 over de toeslagjaren 2009 en 2013.
  • Op 11 mei 2021 heeft belanghebbende verzocht om aanvullende compensatie voor werkelijke schade.
  • Op 14 maart 2022 heeft belanghebbende gereageerd op vragen van de Commissie Werkelijke Schade (CWS) en aanvullende informatie verstrekt.
  • Op 7 april 2022 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden bij CWS.
  • Hierna heeft CWS op 17 mei 2022 advies uitgebracht aan UHT.
  • Bij beschikking van 27 juni 2022 (met kenmerk UHT-HD CWS) heeft UHT dit advies gevolgd en aan belanghebbende meegedeeld dat zij een aanvullende schadevergoeding van € 9.680 ontvangt.
  • Bij brief van 15 juli 2022 heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar tegen deze beschikking gemaakt.
  • UHT heeft op 21 augustus 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
  • Op 14 maart 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
  • Bij e-mailbericht van 21 maart 2024 heeft UHT – conform de op de hoorzitting gemaakte afspraak – de aanvullende schriftelijke reactie van 5 maart 2024 inclusief bijlagen alsnog aan de Commissie en de gemachtigde toegezonden.
  • Bij e-mailbericht van 21 maart 2024 heeft de gemachtigde aangegeven niet inhoudelijk te willen reageren op de reactie van UHT van 21 maart 2024.
  • De Commissie, bestaande uit een voorzitter en twee leden, heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld. Vervolgens heeft de Commissie het navolgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Omvang van het geding
Tijdens de hoorzitting is de Commissie gebleken dat belanghebbende tevens bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 16 februari 2021 (kenmerk: UHT-DMB2), waarin op grond van de Catshuisregeling € 30.000 compensatie is toegekend. Belanghebbende heeft uitdrukkelijk aangegeven een beoordeling van dit bezwaarschrift te wensen. De Commissie stelt vast dat belanghebbende op grond van de Catshuisregeling reeds het maximale bedrag heeft gekregen dat op basis van die specifieke regeling mogelijk is, namelijk € 30.000. Het bezwaar is daarom ongegrond. De stelling dat meer schade is geleden dan het reeds toegekende bedrag, zal in het kader van het andere bezwaarschrift beoordeeld worden.

Toetsingskader
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan worden ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620). De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt:
i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade, en
ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) waarvoor reeds compensatie is verleend.

Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen, dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, lid 1 EVRM.

Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich op het onderzoek van CWS baseren, nadat is vastgesteld dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.

UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en hiervan kennis is of wordt gegeven. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan UHT afwijken van het advies, mits dit voldoende is onderbouwd.

In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt plaats aan de hand van de ingediende bezwaargronden. Indien UHT in negatieve zin afwijkt van het advies van CWS, beoordeelt de Commissie of dit deugdelijk is gemotiveerd.

De Commissie beoordeelt op basis van deze uitgangspunten of UHT zich kon baseren op het advies van CWS. Ter zitting is aangegeven dat de bezwaren zich beperken tot de hieronder besproken aspecten.

Aan B/T terugbetaalde bedragen en leningen
Belanghebbende stelt dat niet alleen de rente over leningen vergoed zou moeten worden, maar ook het geleende bedrag zelf. CWS heeft in lijn met het ‘Beoordelingskader materiële schade’ (februari 2023) geoordeeld dat schulden aan familieleden niet voor vergoeding in aanmerking komen. Tegenover de geleende bedragen stonden uitgaven van waarde. Kwijtschelding of overname van schulden vindt alleen plaats op basis van wettelijke regelingen. Rente en kosten kunnen wel voor vergoeding in aanmerking komen, mits de lening is gebruikt voor uitgaven die direct samenhangen met de problemen met de KOT. CWS adviseerde daarom om de rente van € 1.334 over de lening aan een familielid te vergoeden, wat door UHT is overgenomen.

UHT heeft aangegeven dat voor terugbetaling van leningen uit ontvangen compensatie belanghebbenden zich kunnen melden bij SBN bank. Belanghebbende heeft verklaard zich daar reeds te hebben gemeld.

De Commissie acht het advies van CWS op dit punt zorgvuldig, inzichtelijk gemotiveerd en navolgbaar. De Commissie adviseert daarom deze bezwaargrond af te wijzen.

Inkomensschade
CWS heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat belanghebbende inkomensschade heeft geleden als gevolg van vooringenomen handelen door B/T. Op 12 mei 2014 is een brief verstuurd waarin werd aangegeven dat informatie ontbrak en de KOT werd stopgezet. Op 16 oktober 2015 werd het voorschot definitief op nihil gesteld en werd een terugbetaling van € 10.042 opgelegd.

Volgens belanghebbende was een verzoek in mei/juni 2013 om aanvullende informatie aanleiding voor de kinderopvang om haar kinderen per augustus 2013 te weigeren. CWS stelt dat deze beslissing van de kinderopvang, een particuliere instelling, niet aan B/T kan worden toegerekend.

In het CWS-advies is voorts vermeld dat het op de weg van belanghebbende had gelegen om een andere mogelijkheid van kinderopvang in te schakelen. Er kon hiervoor immers kinderopvangtoeslag (KOT) worden aangevraagd, aangezien deze op dat moment, in augustus 2013, nog niet was stopgezet. Dat gebeurde pas in mei 2014. Bovendien is CWS uit de website van de betrokken kinderopvang gebleken dat zij zich uitsluitend richten op kinderen van 0 tot 4 jaar. CWS heeft daarbij gesteld dat in augustus 2013 het tweede kind van belanghebbende ook 4 jaar was, zodat een andere mogelijkheid van kinderopvang sowieso aan de orde zou zijn geweest. Deze omstandigheden in aanmerking genomen is het volgens CWS niet redelijk om aan het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) toe te rekenen dat het belanghebbende na juli 2013 niet lukte haar opleiding af te ronden. UHT heeft dit advies in het bestreden besluit overgenomen.

De Commissie ziet in wat door belanghebbende is aangevoerd geen reden om het besluit van UHT om dit advies van CWS over te nemen, onvoldoende inzichtelijk te achten. De Commissie acht het begrijpelijk en invoelbaar dat het voor belanghebbende na het ongeluk in april 2013 een hectische en zware periode was. Dit maakt echter niet dat het aan B/T toe te rekenen is dat de opvang in augustus 2013 stopte. Dat had, zoals CWS ook aangaf, met de leeftijd van het tweede kind te maken. Hieruit volgt ook dat het niet kunnen afmaken van de opleiding en de schade die daaruit voortvloeit, niet aan B/T toe te rekenen is. De Commissie acht deze conclusie navolgbaar en adviseert om deze bezwaargrond ongegrond te verklaren.

Kosten niet afgeronde opleiding
De Commissie kan zich vinden in de conclusie van UHT dat het advies van CWS ook wat dit onderdeel betreft zorgvuldig en inzichtelijk gemotiveerd is en navolgbaar tot stand is gekomen. CWS heeft ter toelichting in haar advies verwezen naar de redenen zoals weergegeven onder het kopje ‘inkomensschade’ en de Commissie acht de gedachte dat de daar behandelde onderwerpen overeenkomstig van toepassing zijn bij de onderhavige schadepost navolgbaar. Het auto-ongeluk dat belanghebbende is overkomen is de bron van een reeks gebeurtenissen nadien. Hoewel dit ongeluk veel leed heeft veroorzaakt, en de afhandeling van de KOT de situatie niet gemakkelijker zal hebben gemaakt, is voor de Commissie het oordeel van UHT dat er geen causaal verband bestaat tussen de KOT-zaak en de schade van belanghebbende begrijpelijk en navolgbaar. De Commissie adviseert UHT daarom om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Immateriële schadevergoeding
UHT zal bij de beslissing op bezwaar uitgaan van het recht zoals het op dat moment luidt (ex nunc) en neemt daarbij alle feiten en omstandigheden in aanmerking die op dat moment bekend zijn (vgl. artikel 7:11 Awb). Dit betekent dat ook gegevens die na het uitbrengen van het CWS-advies beschikbaar zijn gekomen, kunnen leiden tot een beslissing van UHT die afwijkt van het advies van CWS. UHT en CWS hebben immers eerder geen rekening kunnen houden met die nieuwe gegevens.

In haar schriftelijke reactie heeft UHT toegelicht dat het advies van CWS ten aanzien van de immateriële schadevergoeding niet voldoet aan de na de datum van de bestreden beschikking door CWS gepubliceerde nieuwe beleidskaders. Op grond van het Beoordelingskader Immateriële Schade (november 2022) zou de werkelijke immateriële schade € 23.300 moeten bedragen. De volgende elementen zijn hierbij betrokken: aantasting in de persoon, eer en goede naam, kinderen, inkomen van de ouder in relatie tot de teruggevorderde KOT, recht op KOT en de jaren verstreken vanaf het eerste vooringenomen handelen.

Een deel van de immateriële schade heeft belanghebbende al gecompenseerd gekregen bij de definitieve compensatiebeschikking, ten bedrage van € 9.000. Daarom wordt om dubbele compensatie te voorkomen € 9.000 in mindering gebracht op de vergoeding van de werkelijke immateriële schade. De resterende immateriële schadevergoeding bedraagt dan € 23.300 - € 9.000 = € 14.300. Van dit bedrag heeft belanghebbende reeds € 9.680 ontvangen. Er resteert dus een nog te betalen bedrag van € 4.620.

Met deze extra betaling en de bijbehorende motivering wordt het CWS-advies in overeenstemming gebracht met het nieuwe beleidskader, aldus UHT. De Commissie overweegt dat het bezwaarschrift op dit punt gegrond is, omdat eerder onvoldoende onderbouwing was gegeven voor het bedrag aan immateriële schadevergoeding. De Commissie adviseert UHT overeenkomstig de schriftelijke reactie van 5 maart 2024 te beslissen en het besluit op dit punt aan te passen.

Aangezien sprake is van (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaar, dient de periode waarover de forfaitaire vergoeding van immateriële schade wordt berekend door te lopen tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar, zoals ook al door UHT op de zitting is bevestigd.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar gericht tegen de bestreden beschikking met kenmerk UHT-B DMB2 ongegrond te verklaren;
  • het bezwaar gericht tegen de bestreden beschikking met kenmerk UHT–HD CWS deels gegrond te verklaren en deze aan te passen op het onderdeel immateriële schadevergoeding;
  • het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding ten aanzien van deze laatstgenoemde procedure toe te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter