Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10656

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 6 oktober 2022, met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 10 november 2022

Hoorzitting: 11 april 2024

Overdracht advies aan UHT: 13 mei 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren, het bestreden besluit op onderdelen te herroepen en belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) op 10 november 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 6 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC I.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende bij die over de toeslagjaren 2015 tot en met 2018 een definitief compensatiebedrag van € 16.940 toegekend.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 23 december 2020 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2016 tot en met 2019. Na telefonisch contact met de persoonlijke zaakbehandelaar, is afgesproken dat het herbeoordelingsverzoek ook zou zien op het jaar 2015 en het herbeoordelingsverzoek voor het jaar 2019 werd ingetrokken.
  • Bij brief van 30 april 2021 heeft UHT belanghebbende meegedeeld dat zij op basis van de uitgevoerde lichte toets nog geen reden zag € 30.000 te betalen en dat de herbeoordeling nog niet klaar was.
  • Op 4 juni 2021 is aan belanghebbende een noodvoorziening toegekend van € 500.
  • Op 14 juni 2022 heeft belanghebbende een spoedbetaling ontvangen van € 5.000 als voorschot op te betalen compensatie.
  • Bij brief van 9 augustus 2022 (met kenmerk UHT-VC I) is aan belanghebbende een vooraankondiging verstuurd waaruit blijkt dat hij over de toeslagjaren 2015 tot en met 2018 recht heeft op compensatie. Omdat de voorlopige compensatie lager was dan € 30.000, had belanghebbende in het kader van de Catshuisregeling recht op dit laatste bedrag. Aangezien belanghebbende op 14 juni 2022 al een bedrag van € 5.000 had ontvangen, heeft belanghebbende een aanvullend bedrag ontvangen van € 25.000.
  • Bij beschikking van 6 oktober 2022 (met kenmerk UHT-DC I) is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2015 tot en met 2018 een definitieve compensatie van € 16.940 toegekend. Omdat belanghebbende al een bedrag van € 30.000 had ontvangen, heeft geen nabetaling plaatsgevonden.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 10 november 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 6 oktober 2022. Op 8 december 2022 heeft UHT een ontvangstbevestiging hiervan gestuurd.
  • Bij e-mail van 20 juli 2023 heeft UHT kenbaar gemaakt dat de rechtbank op 25 april 2023 het door of namens belanghebbende ingestelde beroep wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar in behandeling heeft genomen.
  • Op 16 november 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaar van belanghebbende.
  • De Commissie, bestaande uit [commissieleden], heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geding is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Doorbetaling dwangsom
Belanghebbende heeft verzocht om – nu het besluit volgens haar niet op de juiste wijze is bekendgemaakt – de dwangsom te laten doorlopen, dan wel door te berekenen tot de datum van de indiening van het bezwaarschrift.

Naar de Commissie begrijpt, gaat het om een verzoek om een dwangsom overeenkomstig artikel 4:18 Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb) bij beschikking vast te stellen. Aangezien dergelijke beschikkingen buiten het bereik van artikel 3 van de Instellingsregeling Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen en derhalve buiten het bereik van de onderhavige procedure vallen, kan de Commissie daarover geen advies uitbrengen.

Compleetheid dossier en motivering besluit
Belanghebbende stelt dat onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikking van 6 oktober 2022 ontbreken. Derhalve zijn de bestreden beschikkingen onvoldoende gemotiveerd.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De gegevens zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen, RKT-bestanden en SAS- en LIC-overzichten. De Commissie is daarom van oordeel dat de bestreden besluiten door middel van het indienen van een schriftelijke reactie en de bijbehorende producties voldoende zijn onderbouwd.

Namens belanghebbende zijn geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd
die tot een andere zienswijze nopen. De Commissie stelt vast dat belanghebbende inmiddels beschikt over de schriftelijke reactie van UHT en de bijbehorende stukken, die op 17 januari 2024 aan gemachtigde zijn verzonden. Op basis van de in dit dossier opgenomen stukken kon belanghebbende genoegzaam inzicht verkrijgen in de totstandkoming van de bestreden beschikkingen. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Artikel 6 EVRM, recht op een eerlijk proces
Belanghebbende voert aan dat geen sprake is van ‘equality of arms’, zoals opgenomen in artikel 6 van het EVRM, omdat hij niet de beschikking heeft over zijn volledige dossier. De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Awb. Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier op 17 januari 2024 ontvangen en hij heeft de gelegenheid gekregen, en daarvan gebruik gemaakt om zijn standpunt uiteen te zetten. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Compensatieberekening
Belanghebbende stelt dat de immateriële schadevergoeding en de rentevergoeding voor gemiste KOT onjuist zijn berekend. UHT heeft in haar schriftelijk reactie erkend dat de rentevergoeding gemiste KOT voor de toeslagjaren 2015 tot en met 2018 verkeerd is berekend. Wat betreft de toeslagjaren 2015 en 2016 geldt dat de rentevergoeding voor gemiste KOT in de berekening bij de onderhavige beschikking te hoog is vastgesteld en dat de berekening daarmee in het voordeel is van belanghebbende. Deze berekening zal in de beslissing op bezwaar niet aangepast worden. De rentevergoeding voor gemiste KOT voor de toeslagjaren 2017 en 2018 is in de compensatieberekening te laag vastgesteld. UHT heeft gesteld dat deze bedragen gewijzigd zullen worden in de beslissing op bezwaar overeenkomstig de bijlage compensatieberekening, die door UHT bij de schriftelijke reactie is overgelegd en waarvan de juistheid door belanghebbende niet is betwist. Dat betekent dat over 2017 € 681 en over 2018 € 1.025 toegekend zal worden in plaats van respectievelijk € 616 en € 825.

Het bezwaar is op dit punt gegrond en derhalve adviseert de Commissie UHT om ter zake van rente voor gemiste KOT over de toeslagjaren 2017 en 2018 de genoemde bedragen toe te kennen.

UHT heeft in de schriftelijke toelichting uiteengezet dat de vergoeding voor immateriële schade berekend had moeten worden over het tijdvak 22 februari 2016 (datum eerste neerwaartse beschikking) tot 6 oktober 2022 (datum onderhavige compensatiebeschikking). In de compensatieberekening is uitgegaan van een foute ingangsdatum, 21 januari 2016. Deze fout heeft geen gevolg voor de hoogte van de vergoeding. Beide periodes betreffen 14 halve jaren en de compensatie is vastgesteld op € 7.000.

Belanghebbende heeft het door UHT gestelde met betrekking tot de ingangsdatum niet betwist. Dat leidt tot het oordeel dat het bezwaar ongegrond is. De vergoeding van immateriële schade is, anders dan belanghebbende suggereert, niet over een te korte periode berekend. Overigens leidt het feit dat het bezwaar met betrekking tot de rentevergoeding voor gemiste KOT gedeeltelijk gegrond is en de bestreden beschikking op dit punt moet worden herroepen, ertoe dat de periode waarover de vergoeding voor immateriële schade wordt vastgesteld doorloopt tot de datum van de beschikking op bezwaar, zoals UHT in de schriftelijke reactie al heeft aangeboden. Dat leidt ook tot een herberekening van de vaste vergoeding van 1 procent.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is en het advies van de Commissie ertoe strekt om de bestreden beschikking gedeeltelijk te herroepen, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen (wegingsfactor 2).

Conclusie

Gelet het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren en het bestreden besluit te herroepen en:

  • de vergoeding van de rente voor gemiste KOT voor de toeslagjaren 2017 en 2018 opnieuw te berekenen, de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar en in het verlengde daarvan de aanvullende vergoeding van 1 procent van het subtotaal van het compensatiebedrag (component p) aan te passen;
  • een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten tegen het hoogste tarief, met wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter