Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10653

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primaire besluiten:

  • 17 oktober 2022 (UHT-DC-I A)
  • 17 oktober 2022 (UHT-DH5 A)

Hoorzitting: 26 juni 2024

Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT afgegeven definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag van 17 oktober 2022.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor de jaren 2009 en 2010.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn afgegeven op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 18 december 2020 verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2009 tot en met 2014. In overleg met de dochter van belanghebbende zijn de te herbeoordelen jaren beperkt tot 2009 en 2010.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 5 september 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikkingen aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2009 en 2010.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 22 november 2022, ingekomen op 24 november 2022, tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 23 mei 2023, ingekomen op 23 mei 2023, het bezwaarschrift aangevuld.
  • UHT heeft op 26 februari 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 26 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • Dit advies is opgesteld door [commissieleden].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Op de hoorzitting heeft gemachtigde aangegeven dat de afwijzing van compensatie voor het toeslagjaar 2010 niet in geschil is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie
voor toeslagjaar 2009 af te wijzen.

Het bezwaar van belanghebbende
Belanghebbende stelt in haar bezwaarschrift dat zij ernstig heeft geleden onder de terugvorderingen van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). Zij kon geen aanspraak maken op schuldhulpverlening en is ten onrechte strafrechtelijk vervolgd wegens fraude. Haar is verweten dat zij ten onrechte KOT heeft aangevraagd voor de opvang van haar middelste en jongste kind bij [kinderopvanginstelling]. Belanghebbende stelt dat zij een dergelijke aanvraag niet heeft gedaan. In de tijd dat zij de KOT ontving, heeft zij pogingen ondernomen om de juiste persoon bij B/T te spreken te krijgen, omdat zij met vragen zat over de hoogte van de KOT. Zij heeft echter geen antwoord op haar vragen kunnen krijgen en ging er vanuit dat de hoogte van de verleende KOT juist was.

Op de hoorzitting is duidelijk geworden dat belanghebbende vooral naar voren heeft willen brengen dat zij nooit enige intentie heeft gehad om te frauderen.

De Commissie kan zich voorstellen dat belanghebbende in verwarring is geraakt door de complexe manier waarop de KOT geregeld was, mede gezien het feit dat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en gezien haar toelichting dat het haar niet was gelukt om over de KOT vragen te stellen aan de juiste persoon bij B/T. De Commissie ziet echter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen aanleiding voor het toekennen van compensatie. Zij zal dat hieronder nader uiteenzetten.

Recht op compensatie en/of tegemoetkoming
Op grond van artikel 2.1 van de Wht komen aanvragers van KOT in aanmerking voor compensatie als sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van B/T of als zich onbillijkheden hebben voorgedaan die zijn voortgekomen uit de hardheid van het stelsel. In dat kader overweegt de Commissie als volgt.

Institutionele vooringenomenheid
Het is gebleken dat belanghebbende op 15 juli 2009 KOT heeft aangevraagd voor de opvang van haar jongste kind bij BSO Blokkenhut met ingangsdatum 1 augustus 2009. Vervolgens is er op 16 februari 2010 een tweede KOT-aanvraag gedaan met ingangsdatum 1 januari 2009 voor de opvang van het jongste en middelste kind van belanghebbende bij [kinderopvanginstelling]. Deze tweede KOT-aanvraag heeft de eerste KOT-aanvraag dus volledig overlapt, gezien het tijdvak en gezien het feit dat beide aanvragen zagen op de opvang van in ieder geval het jongste kind. In een aantekening in het systeem van B/T valt te lezen dat belanghebbende op telefonische navraag van B/T heeft bevestigd dat de aanvangsdatum van de tweede aanvraag 1 januari 2009 moest zijn (productie 18).

Het is navolgbaar dat B/T in deze situatie de eerste KOT-aanvraag (die zag op opvang bij BSO Blokkenhut) als vervallen heeft beschouwd en zich heeft beperkt tot het vergaren van informatie bij [kinderopvanginstelling]. Vervolgens is aannemelijk geworden dat belanghebbende geen opvang heeft afgenomen bij deze kinderopvanginstelling. Belanghebbende heeft dit, zowel in de bezwaarprocedure van destijds, als in de onderhavige bezwaarprocedure, niet betwist. De Commissie concludeert daarom dat het op nihil stellen van de KOT voor het jaar 2009 gezien moet worden als een reguliere gevalsbehandeling en dat van vooringenomen handelen jegens belanghebbende geen sprake is geweest.

Hardheid van het stelsel
Daarnaast is de Commissie niet gebleken dat sprake is geweest van onbillijkheden die zijn voortgekomen uit de hardheid van het stelsel. Hiervan kan onder andere sprake zijn wanneer er KOT aan een kinderopvanginstelling is uitbetaald die niet ten gunste van de ouder is gekomen. In dat verband merkt de Commissie het volgende op. Het is gebleken dat belanghebbende in de periode augustus tot en met december 2009 opvang heeft afgenomen bij BSO Blokkenhut (onderdeel van Kind ABC) voor haar jongste kind. Voor deze opvang is de KOT bij herziene definitieve beschikking van 12 november 2012 vastgesteld op een bedrag van € 3.336,-. Uit het overzicht van het LIC (Landelijk Incasso Centrum) over 2009 volgt dat een totaalbedrag van € 2.769,- is uitbetaald aan Kind ABC. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de betalingen aan Kind ABC ten goede zijn gekomen aan daadwerkelijk door belanghebbende afgenomen kinderopvang. Daarnaast heeft B/T een bedrag van € 17.168,- betaald op een rekeningnummer waarvan de gemachtigde tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat dit, voor zover hij heeft kunnen nagaan, het rekeningnummer van belanghebbende is.

Verrekeningen
Uit het LIC-overzicht van 2009 volgt daarnaast dat de terugvorderingen vrijwel volledig zijn voldaan door middel van verrekening met andere aan belanghebbende uit te betalen toeslagen. Voorstelbaar is dat deze verrekeningen een grote impact hebben gehad op het leven van belanghebbende.

Tegelijkertijd moet nu worden beoordeeld of in de Wht al dan niet is neergelegd dat een betrokkene compensatie kan krijgen vanwege een verrekening van een terechte terugvordering. Dat is niet het geval. Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan immers niet worden afgeleid dat de wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie, als bedoeld in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is ook met zoveel woorden te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS-kwalificatie waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet gecompenseerd. Wel krijgen de ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen (Kamerstukken II 2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 14). Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14).

O/GS-tegemoetkoming
Verder is niet gebleken dat sprake is geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook op een O/GS-tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2.6 Wht, geen aanspraak kan worden gemaakt.

Al met al is de Commissie van mening dat het bezwaar ongegrond is.

Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseert het primaire besluit te herroepen, is er geen aanleiding om een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter