BAC 2022-10644
Publicatiedatum 13-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 17 november 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, 17 november 2022 met kenmerk UHT-DH A, 17 november 2022 met kenmerk UHT-DH5 A
Hoorzitting: 30 april 2024 om 13:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 14 mei 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen drie beschikkingen van 17 november 2022. Het gaat daarbij om de volgende beschikkingen:
- Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna:
KOT), met kenmerk UHT-DC-I A, waarin aan belanghebbende is medegedeeld
dat over de toeslagjaren 2015 tot en met 2019 en 2021 bij de uitvoering van de
KOT geen fouten zijn gemaakt en dat de kwalificatie Opzet/Grove Schuld
(hierna: O/GS) niet speelt. Belanghebbende heeft geen recht op compensatie
dan wel recht op een O/GS-tegemoetkoming; - Beschikking herbeoordeling KOT, met kenmerk UHT-DH A, waarin aan
belanghebbende is medegedeeld dat uit de herbeoordeling over de toeslagjaren
2017 tot en met 2019 en 2021 volgt dat zij niet in aanmerking kan komen voor
compensatie op grond van de hardheidsregeling; - Beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag, met kenmerk UHT-DH5 A,
waarin aan belanghebbende is medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2015
en 2016 niet in aanmerking kan komen voor compensatie op grond van de
hardheidsregeling.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) geen compensatie toegekend voor de jaren 2015 tot en met 2019 en 2021.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wht in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht
moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 11 juni 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
KOT over de toeslagjaren 2015 tot en met 2019 en 2021. - UHT heeft bij beschikking van 26 januari 2022 aan belanghebbende medegedeeld
dat zij wel in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 28 oktober 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake geweest is van
institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. - UHT heeft op 17 november 2022 de drie bestreden beschikkingen genomen en
aan belanghebbende medegedeeld dat over de toeslagjaren 2015 tot en met 2019
en 2021 geen fouten zijn gemaakt. Over deze jaren kan belanghebbende geen
beroep doen op de hardheidsregeling en komt zij eveneens niet in aanmerking
voor een O/GS-tegemoetkoming. - Gemachtigde heeft tegen de drie beschikkingen van 17 november 2022 een
bezwaarschrift ingediend. Op 6 oktober 2023 heeft gemachtigde de gronden van
het bezwaar inhoudelijk aangevuld. - UHT heeft op 29 januari 2024 op de bezwaarschriften schriftelijk gereageerd.
- Op 30 april 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- De Commissie heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Met betrekking tot toeslagjaar 2018
De Commissie stelt allereerst vast dat UHT in haar schriftelijke beschouwing van 29
januari 2024 het standpunt heeft ingenomen dat belanghebbende over toeslagjaar 2018 vooringenomen is behandeld en hiervoor gecompenseerd dient te worden. De Commissie kan zich met dit ingenomen standpunt verenigen en verklaart het bezwaar met betrekking tot toeslagjaar 2018 gegrond.
Met betrekking tot de toeslagjaren 2015 tot en met 2017, 2019 en 2021
De overige toeslagjaren 2015 tot en met 2017, 2019 en 2021 staan hier nog wel ter
discussie. De Commissie ziet zich daardoor gesteld voor de vraag of UHT terecht en op
goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming, over deze toeslagjaren af te wijzen. Voordat deze rechtsvraag door de Commissie wordt behandeld zal eerst ingegaan worden op de stelling van belanghebbende dat UHT het zorgvuldigheids-en motiveringsbeginsel zou hebben geschonden. Vervolgens wordt de vraag behandeld of het bezwaardossier
compleet is en of daarin alle relevante gedingstukken zijn opgenomen.
Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
Belanghebbende voert aan dat de drie bestreden besluiten in strijd met het
zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel zijn genomen. UHT stelt dat de besluiten op
zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en wijst op de diverse voorschot- en definitieve beschikkingen en wijzigingsmeldingen die in het bezwaardossier zijn opgenomen. In het bezwaardossier maakt ook het beoordelingskaderformulier deel uit van de stukken. Met de schriftelijke beschouwing zijn de eventuele gebreken in de motivering hersteld.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie meent dat UHT de bestreden besluiten uitvoerig heeft gemotiveerd en dat door het indienen van de schriftelijke beschouwing een uitgebreide uitleg met behulp van Overzichten (uit)betalingen en/of verrekeningen toeslagen (hierna: de LIC-overzichten) en overige producties een eventueel manco is hersteld. Dat de bestreden besluiten onzorgvuldig zouden zijn voorbereid is de Commissie niet gebleken, zodat deze bezwaargrond geen doel treft.
Incompleet bezwaardossier
Belanghebbende twijfelt eraan of het bezwaardossier wel compleet is omdat in het
dossier geen beoordelingsformulier en gespreksnotities zijn opgenomen.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een
belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften
van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De schriftelijke beschouwing met de
bijbehorende producties, waaronder ook de LIC-overzichten, is op 13 maart 2024 aan
gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis
kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en
gelegenheid gehad om daarop te reageren.
De Commissie benadrukt dat in het bezwaardossier het informatie-en
beoordelingsformulier en de SAS-overzichten over de toeslagjaren 2015 tot en met 2019 en van 2021 zijn opgenomen. Ook zijn in het dossier de jaaropgaven van de kinderen van belanghebbende opgenomen die hebben geleid tot de definitieve vaststelling KOT. De Commissie ziet geen aanknopingspunten dat in het dossier relevante stukken zouden ontbreken zoals telefoonnotities zodat deze bezwaargrond geen doel treft. Is belanghebbende over de toeslagjaren 2015 tot en met 2017, 2019 en 2021 vooringenomen behandeld en kan zij een beroep op de hardheidsregeling doen dan wel een O/GS-tegemoetkoming?
Gemachtigde voert aan dat belanghebbende op informatieverzoeken van B/T direct
reageerde en het gevraagde direct opstuurde. Belanghebbende kreeg daarbij zeer korte termijnen om aan deze verzoeken te voldoen zodat er sprake is van vooringenomenheid.
Belanghebbende dient hiervoor gecompenseerd te worden. In het bezwaardossier is
onduidelijk hoe de O/GS toetsing heeft plaatsgevonden. UHT betoogt dat over de
hiervoor genoemde toeslagjaren reguliere aanpassingen van de KOT hebben
plaatsgevonden. De KOT is aangepast vanwege wijzigingen van het gezamenlijke
toetsingsinkomen of door wijziging van het aantal opvanguren. Belanghebbende is niet vooringenomen behandeld en kan eveneens geen beroep doen op de hardheidsregeling.
Uit het SAS-overzicht blijkt dat belanghebbende over de eerder genoemde toeslagjaren niet onterecht de kwalificatie O/GS heeft gekregen en daardoor niet in aanmerking kon komen voor een betalingsregeling, aldus UHT.
De Commissie overweegt dat, alles overziende, niet aannemelijk is geworden dat bij de
toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor de toeslagjaren 2015 tot en met 2017, 2019 en 2021 sprake geweest is van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. De Commissie maakt uit het
bezwaardossier op dat de neerwaartse aanpassingen van de KOT het gevolg zijn geweest van wijzigingen van het gezamenlijk toetsingsinkomen dan wel aanpassing van het aantal opvanguren. B/T stelde de KOT definitief vast na ontvangst van de jaaropgaven waaruit bleek hoeveel opvanguren daadwerkelijk was afgenomen. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd en het gaat hier om reguliere wijzigingen. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde
hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Dat B/T op grond van artikel 18 van de Awir termijnen hanteert bij informatieverzoeken is op zichzelf geen vooringenomen handelen, zodat deze bezwaargrond geen doel treft.
De Commissie meent dat uit het bezwaardossier kan worden opgemaakt dat
belanghebbende geen betalingsregeling zou zijn geweigerd vanwege een onterechte
O/GS-kwalificatie. Uit het informatie-en beoordelingsformulier volgt dat belanghebbende niet op een FSV-lijst heeft gestaan dan wel ten onterechte een O/GS-kwalificatie kreeg. Uit het LIC-overzicht blijkt dat belanghebbende alleen over toeslagjaar 2018 een bedrag van € 215 ineens heeft moeten terugbetalen. Voor dit toeslagjaar wordt belanghebbende gecompenseerd. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren. De Commissie merkt ten overvloede nog op dat toeslagjaar 2021 niet onder de reikwijdte van de Wht valt zodat alleen daarom al geen compensatie kan worden toegekend.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is, adviseert de
Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (voor het indienen van een
bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting). Evenals als in eerdere zaken
adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen met een wegingsfactor twee.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om:
- Het bezwaar tegen de beschikking van 17 november 2022 met kenmerk
UHT-DC-I A gedeeltelijk gegrond te verklaren met dien verstande dat
belanghebbende voor toeslagjaar 2018 vooringenomen is behandeld en daarvoor
gecompenseerd dient te worden; - Het bezwaar tegen de beschikkingen van 17 november 2022 met de
kenmerken UHT-DH A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren; - Een vergoeding toe te kennen voor kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter