Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10629

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 27 september 2022 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 19 januari 2023

Hoorzitting: 7 maart 2024

Overdracht advies aan UHT: 3 april 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gericht tegen bestreden besluit (UHT-DC I ) gegrond te verklaren ten aanzien van de rentevergoeding over de gemiste Kinderopvangtoeslag en de compensatieberekening aan te passen met inachtneming van dit advies en het bezwaar tegen de overige beschikkingen ongegrond te verklaren. Daarnaast adviseert de Commissie UHT het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 27 september 2022 met kenmerk UHT-DC I.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij voornoemde beschikking aan belanghebbende over de toeslagjaren 2008 en 2009 een definitief compensatiebedrag van € 42.576 toegekend. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode namelijk fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 26 mei 2021 een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2010 en 2011. Nadien is dit verzoek in overleg met belanghebbende uitgebreid met toeslagjaar 2009.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 3 mei 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft – kort samengevat - geoordeeld dat UHT terecht tot de voorlopige conclusie is gekomen dat belanghebbende over de periode van april tot en met december 2010 en januari tot en met oktober 2011 evident geen recht had op KOT en om die reden geen aanspraak kan maken op compensatie over deze maanden. CvW heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat over genoemde perioden geen reden is voor toepassing van de hardheidsregeling. De compensatieregeling is wel van toepassing voor het toeslagjaar 2009 en de overige maanden van 2010 en 2011 wegens vooringenomen handelen van B/T.
  • In de vooraankondiging van 23 juni 2022 (UHT VC I) is aan belanghebbende een compensatiebedrag van € 41.858 toegekend over toeslagjaar 2009, januari tot en met maart 2010 en november en december 2011.
  • Bij beschikking van 22 september 2022 (UHT-DH5 A) heeft UHT geoordeeld dat belanghebbende over de periodes januari tot en met maart 2010 en november en december 2011 niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van hardheid van het stelsel.
  • Bij beschikking van 27 september 2022 (UHT-DC I) is aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 42.576 toegekend over toeslagjaar 2009 en de periodes januari tot en met maart 2010 en november en december 2011.
  • Bij beschikking van 27 september 2022 (UHT-DC I A) heeft UHT geoordeeld dat belanghebbende over de periodes april tot en met december 2010 en januari tot en met oktober 2011 niet in aanmerking komt voor een herstelregeling omdat geen sprake is van vooringenomen handelen door B/T en ook niet van hardheid het van het stelsel.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 3 november 2022, ontvangen door UHT op 19 januari 2023, bezwaar gemaakt tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I.
  • Op 7 april 2023 heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar door UHT.
  • Op 29 augustus 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 7 maart 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • Bij e-mail van 11 maart 2024 heeft UHT conform afspraak aanvullende stukken overgelegd.
  • Bij e-mail van 15 maart 2024 heeft gemachtigde gereageerd op de stukken van UHT.
  • De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het navolgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Omvang van het bezwaar
Op 27 september 2022 heeft UHT naast de bestreden beschikking nog een tweetal beschikkingen afgegeven. Dit betreft de beschikking met kenmerk UHT-DC -I A, waarin is geoordeeld dat geen sprake is van vooringenomenheid over de maanden april tot en met december 2010 en de maanden januari tot en met oktober 2011 en de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A waarin is geoordeeld dat geen sprake is van hardheid over de periode januari tot en met maart 2010 en november en december 2011.

In het bezwaarschrift heeft gemachtigde alleen het kenmerk van de bestreden beschikking genoemd. Uit de inhoud van het bezwaarschrift en wat op de hoorzitting naar voren is gebracht is echter op te maken dat het bezwaar mede gericht is tegen de twee andere beschikkingen van 27 september 2022. Dit is door UHT in de schriftelijke reactie ook zo opgevat. De Commissie gaat er daarom van uit dat het ingediende bezwaar mede gericht is tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC -I A en UHT-DH5 A en zal deze gevoegd behandelen.

Motiveringsbeginsel
Het bezwaar houdt in de eerste plaats in dat de beschikkingen onvoldoende zijn gemotiveerd. De Commissie kan UHT volgen ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van het schriftelijke verweer met daarin een uitgebreide uitleg en het verstrekken van de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en de overige producties, het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. Gelet hierop adviseert de Commissie UHT het bezwaar ten aanzien van dit punt ongegrond te verklaren.

‘Equality of arms’
Belanghebbende stelt dat aangezien UHT wel beschikt over het volledige dossier van belanghebbende, maar zij zelf niet, er geen sprake is van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Belanghebbende kan de juistheid van de compensatieberekening niet controleren vanwege het ontbreken van het persoonlijke dossier.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Awb. Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Tegen een besluit op bezwaar van UHT in aansluiting op adviezen van de Commissie kan belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de bestuursrechter.

Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift van UHT met de bijbehorende producties is op 10 januari 2024 aan gemachtigde toegezonden.

ierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden besluiten en gelegenheid gehad om daarop te reageren. Uit de stellingname van belanghebbende en UHT volgt niet dat in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. De Commissie ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad en het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

Rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag
UHT heeft op de hoorzitting gesteld dat de berekening van de rentevergoeding over de gemiste KOT in de compensatieberekening niet juist is. De correcte berekening is per emailbericht van 11 maart 2024 aan de Commissie gezonden. Gemachtigde heeft hier op 15 maart 2024 op gereageerd en aangegeven dat het bezwaar op grond van de overgelegde berekening – waarvan de juistheid als zodanig niet wordt betwist - gegrond dient te worden verklaard. Uit de overgelegde berekening blijkt dat over toeslagjaar 2009 de rente € 6.165 is, over toeslagjaar 2010 € 1.388 en over 2011 € 865,-. Dit betekent dat belanghebbende in het totaal een bedrag van € 63 te weinig heeft ontvangen.

De Commissie adviseert daarom UHT de bestreden beschikking overeenkomstig de overgelegde berekeningen aan te passen en het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren.

Immateriële schadevergoeding
Wat betreft de ingangsdatum van de vergoeding van de immateriële schade overweegt de Commissie dat deze op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht dient te worden gesteld op de dagtekening van de eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) vooringenomen handelen van B/T. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat deze eerste neerwaartse beschikking dateert van 30 maart 2011. In de onderhavige compensatieberekening is UHT uitgegaan van een eerdere datum, 24 december 2010, omdat op die datum de zogenoemde ‘stopbrief’ is verzonden. De Commissie zal UHT om die reden adviseren deze datum in de beschikking op bezwaar te handhaven, omdat dit in het voordeel van belanghebbende is.

Aangezien sprake is van (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaar, dient de periode waarover de immateriële schade wordt berekend door te lopen tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar. De vaste vergoeding voor overige schade van 1 procent moet worden aangepast.

Ten onrechte niet gecompenseerde periodes
UHT heeft in de schriftelijke reactie uiteengezet waarom belanghebbende over een deel van 2010 en 2011 slechts voor enkele maanden voor compensatie in aanmerking komt.

Gedurende het toeslagjaar 2010 had belanghebbende geen inkomen uit werk en voldeed zij ook niet op andere wijze aan het zijn van “doelgroeper”. Vanwege het feit dat belanghebbende in 2009 werkzaam is geweest, heeft B/T een uitlooptermijn van drie maanden van het recht op KOT gehanteerd voor de periode 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2010. Voor het toeslagjaar 2011 had belanghebbende alleen gedurende de periode 15 november tot en met 31 december 2011 inkomen uit arbeid.

Belanghebbende had daarom evident geen recht op kinderopvangtoeslag voor de maanden april tot en met december 2010 en januari tot en met oktober 2011 en daarom ook geen recht op compensatie voor deze maanden. Belanghebbende heeft deze (feitelijke) gang van zaken niet betwist. De Commissie adviseert daarom het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren ten aanzien van de rentevergoeding over de gemiste KOT en de compensatieberekening aan te passen met inachtneming van dit advies;
  • de kosten voor rechtsbijstand te vergoeden betreffende het bezwaar tegen genoemde beschikking;
  • het bezwaar tegen de overige beschikkingen ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter