Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02741

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primaire besluiten: 15 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 16 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.

Hoorzitting: 17 april 2024

Overdracht advies aan UHT: 16 mei 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en de beschikking van 16 maart
2022 in zoverre te herroepen. Verder adviseert de Commissie UHT om een
proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 15 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A. Uit de gronden van bezwaar blijkt dat het bezwaar ook gericht is tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie KOT van 16 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I.


Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is in deze
beschikkingen aan belanghebbende geen compensatie toegekend voor de jaren 2012,
2013 en de periode vanaf 9 maart 2014 tot en met 31 december 2014. Aan
belanghebbende is wél compensatie toegekend voor de toeslagjaren 2010, 2011 en de
periode 1 januari 2014 tot en met 8 maart 2014.


Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 29 november 2019 verzocht om een herbeoordeling van
    de KOT over de jaren 2010 tot en met 2014.
  • Bij beschikking van 21 april 2021 is belanghebbende een bedrag van € 30.000,-
    toegekend op grond van de Catshuisregeling.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 15 september 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende de jaren 2012 en 2013 geen sprake is geweest van
    institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. In de periode
    van 9 maart tot en met 31 december 2014 is wel sprake van institutionele
    vooringenomenheid maar heeft belanghebbende evident geen recht op KOT en
    daarom ook geen recht op compensatie.
  • Bij beschikking van 15 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A is aan
    belanghebbende meegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de
    jaren 2012 en 2013 en de periode van 9 maart 2014 tot en met 31 december
    2014.
  • Gemachtigde heeft bij brief gedateerd 15 oktober 2021, ingekomen op 14 oktober
    2021, een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking met kenmerk
    UHT-DC-I A.
  • Bij brief van 15 oktober 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging
    van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan
    compensatie toegekend van € 18.213,- over de jaren 2010, 2011 en 1 januari
    2014 tot en met 8 maart 2014. Dit heeft niet geleid tot de uitbetaling van een
    extra bedrag omdat belanghebbende al € 30.000,- op grond van de
    Catshuisregeling had ontvangen.
  • Bij beschikking van 16 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT aan
    belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 30.000,-.
  • Gemachtigde heeft bij brieven van 29 november 2022 en 1 september 2023 het
    bezwaarschrift aangevuld.
  • UHT heeft op 29 november 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Bij brief van 5 april 2024 heeft gemachtigde het bezwaarschrift aangevuld en
    gereageerd op de schriftelijke reactie van UHT.
  • UHT heeft op 10 april 2024 een nadere schriftelijke reactie ingediend.
  • Gemachtigde heeft in reactie hierop bij brief van 17 april 2024 het bezwaarschrift
    nader aangevuld.
  • Op 17 april 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De toeslagjaren 2012, 2013 en de periode 9 maart tot en met 31 december 2014
De Commissie stelt naar aanleiding van de hoorzitting vast dat de beslissing van UHT om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen voor de toeslagjaren 2012, 2013 en de periode 9 maart 2014 tot en met 31 december 2014, niet langer in geschil is. De Commissie zal UHT daarom adviseren het bezwaar ongegrond te verklaren voor zover gericht tegen de beschikking van 15 oktober 2021.


De toeslagjaren 2010, 2011 en 1 januari 2014 tot en met 8 maart 2014
Bedragen uitbetaald aan de kinderopvanginstelling (component f)
Belanghebbende stelt dat de compensatie niet juist is berekend voor de toeslagjaren
2010 en 2011. De bedragen onder component f, ‘AF: Verschil met laatst vastgestelde
beschikking KOT’, hadden volgens haar niet volledig in aftrek gebracht mogen worden op het compensatiebedrag, omdat zij deze bedragen nooit ontvangen heeft.
Belanghebbende betoogt dat deze bedragen deels zijn uitbetaald aan de
kinderopvanginstelling maar door haarzelf zijn terugbetaald aan de
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T).
UHT stelt zich op het standpunt dat de compensatieberekening in overeenstemming met de Wht is vastgesteld omdat de betreffende bedragen aan belanghebbende ten goede zijn gekomen.


De Commissie merkt op dat uit de LIC-overzichten over 2010 en 2011 inderdaad volgt
dat de laatst vastgestelde beschikkingen KOT over die jaren niet volledig aan
belanghebbende zijn uitbetaald. Over 2010 is van die beschikking immers een bedrag
van € 572,- aan een derde (hierna: de KOI) overgemaakt; en in 2011 was dit € 2.054,-.
Uit diezelfde LIC-overzichten volgt echter ook dat de betreffende bedragen in feite
afkomstig zijn vanuit het KOT-voorschot over 2013. De terugvordering over 2010 en
2011 is immers voor een bedrag van € 572,- respectievelijk € 2.054,- (en € 1,- rente)
betaald door middel van verrekening met het voorschot KOT over 2013. Door die
verrekening is in 2013 (€ 572,- + € 2.054,- = ) € 2.626,- te weinig aan de KOI
overgemaakt. Belanghebbende heeft niet gesteld dat de KOI dat tekort bij haar heeft
geïnd. Alsdan mag worden aangenomen dat de betalingen van € 572,- en € 2.054,- over respectievelijk 2010 en 2011 door de KOI met het tekort over 2013 zijn verrekend, zodat die bedragen alsnog aan belanghebbende ten goede zijn gekomen.

De Commissie meent daarom dat die bedragen terecht onder component f in mindering worden gebracht. De Commissie komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat de Wht geen ruimte biedt om de compensatieberekening op dit onderdeel bij te stellen en adviseert UHT het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.


Hieraan doet niet af dat op de herziene berekeningen KOT van 2010 en 2011, zoals
vastgesteld bij beschikkingen van 13 november 2013, wordt gesproken over een bedrag “Door u te ontvangen”, nu sprake is van automatisch aangemaakte documenten.


Vergoeding voor juridische hulp (component m)
Belanghebbende betoogt dat een bedrag van € 314,- aan griffiekosten ten onrechte niet is vergoed bij de toegekende compensatie. Op de hoorzitting heeft belanghebbende toegelicht dat de griffiekosten betrekking hebben op een procedure die zij heeft gevoerd tegen haar verhuurder, om een huisuitzetting te voorkomen.


Nu vaststaat dat de verleende rechtsbijstand geen betrekking heeft op een beschikking
als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, Wht meent de Commissie dat de betreffende
griffiekosten geen onderdeel kunnen uitmaken van de forfaitaire vergoeding zoals
geregeld in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht. De Commissie kan in deze procedure niet
adviseren over de vraag of de griffiekosten tot de werkelijke schade van belanghebbende behoren. Daarvoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) bestemd. De Commissie heeft begrepen dat belanghebbende zich reeds heeft aangemeld voor deze procedure. Het bezwaar treft geen doel.


Vergoeding voor immateriële schade (component n)
UHT merkt in haar schriftelijke reactie op dat de vergoeding voor immateriële schade
over een te korte periode is berekend. De datum van de eerste mededeling aan
belanghebbende dat de KOT over 2011 moet worden terugbetaald, te weten 25 januari 2013, dient als startdatum te worden gehanteerd, in plaats van 1 mei 2013.

De Commissie volgt het standpunt van UHT met betrekking tot deze startdatum, nu dit aansluit bij het door UHT gehanteerde buitenwettelijk begunstigend beleid. Het bezwaar is daarom op dit punt gegrond en het beroep van belanghebbende op schending van het zorgvuldigheidsbeginsel slaagt.

Verder heeft UHT de Commissie meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade - in afwijking van de Wht - als einddatum de datum van de beslissing op het bezwaar zal hanteren. De Commissie adviseert UHT daarom dit beleid ook in dit geval toe te passen.


Rentevergoeding over gemiste KOT (component o)

UHT merkt op dat de einddatum van de rentevergoeding gemiste KOT (component o) ten onrechte op een eerdere datum is vastgesteld dan de datum van de definitieve
beschikking, 16 maart 2022; dit had de einddatum moeten zijn.

De Commissie neemt met instemming kennis van dit standpunt en adviseert UHT om dit aan te passen in de beslissing op bezwaar. Het bezwaar is op dit punt daarom gegrond. Ook op dit punt is sprake van een onzorgvuldige voorbereiding.

De aanvullende vergoeding van 1% (component p) dient overeenkomstig de nieuwe
berekening te worden verhoogd. De Commissie overweegt, ter voorlichting aan belanghebbende, dat dit naar alle waarschijnlijkheid niet zal leiden tot een nabetaling omdat het onwaarschijnlijk is dat het nieuwe totaalbedrag aan compensatie boven het al uitgekeerde bedrag van € 30.000,- zal uitkomen.


Strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur

Belanghebbende voert aan dat sprake is van strijd met het motiveringsvereiste, het
vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De Commissie is van mening dat door middel van het Invulformulier, de LIC-overzichten, de overige producties en het schriftelijke verweer, de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ziet de Commissie ook geen
aanknopingspunten om een schending van het vertrouwensbeginsel of het
rechtszekerheidsbeginsel aan te nemen. Dit bezwaar treft zodoende geen doel.


Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit van 16 maart 2022 naar de mening van de Commissie dient te
worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de
kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het
Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • Het bezwaar tegen de beschikking van 16 maart 2022 gegrond te verklaren en dit
    besluit te herroepen;
  • De vergoeding voor immateriële schade, de rentevergoeding gemiste KOT en de
    aanvullende vergoeding van 1% van de totale compensatie, opnieuw te
    berekenen met inachtneming van dit advies;
  • Het bezwaar tegen de beschikking van 15 oktober 2021 ongegrond te verklaren;
  • Een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
    te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
    tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter