Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-09089

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 7 juni 2022 (UHT-DC-1 A) en 7 juni 2022 (UHT-DH5 A)

Ontvangst bezwaarschrift: 8 juli 2022

Hoorzitting: 25 januari 2024

Overdracht advies aan UHT: 28 februari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren tegen de bestreden besluiten (UHT-DC-I A en UHT-DH5 A) ongegrond te verklaren. Tevens adviseert de Commissie UHT het verzoek voor een proceskostenvergoeding af te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 5 juli 2022 is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 7 juni 2022 (met kenmerk UHT-DC-I A), alsmede tegen de Beschikking herbeoordeling KOT van 7 juni 2022 (met kenmerk UHT-DH5 A). Belanghebbende wordt in deze bezwaarprocedure bijgestaan door de gemachtigde.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij beschikking van 7 juni 2022 met kenmerk UHT-DC-I A en de beschikking van 7 juni 2022 met kenmerk UHT-DH5 A aan belanghebbende meegedeeld dat hij voor toeslagjaar 2014 niet in aanmerking komt voor compensatie.

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Op grond van artikel 9.2 en artikel 8.6 Wht wordt de in dit geval bestreden beschikking geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 24 december 2020 telefonisch een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de KOT over toeslagjaar 2014.
  • UHT heeft een integrale herbeoordeling uitgevoerd over toeslagjaar 2014.
  • Bij beschikking van 7 juni 2022 (met kenmerk: UHT-DC-I A) en de beschikking van 7 juni 2022 (met kenmerk: UHT-DH5 A) heeft UHT belanghebbende bericht dat hij definitief niet in aanmerking komt voor compensatie.
  • Bij brief van 5 juli 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.
  • Bij brief van 25 juli 2022 heeft UHT de ontvangst van het door belanghebbende ingediende bezwaar bevestigd.
  • Bij brief van 20 januari 2023, ontvangen op 24 januari 2023, heeft de gemachtigde UHT in gebreke gesteld met betrekking tot beide beschikkingen.
  • Bij beschikking van 23 maart 2023, kenmerk UHT IGS DDS BOB, heeft UHT aan belanghebbende een dwangsom toegekend.
  • Bij e-mailbericht van 7 april 2023 heeft de Commissie aan de gemachtigde het dossier van belanghebbende doen toekomen.
  • Bij brief van 22 mei 2023 heeft de gemachtigde namens belanghebbende een aanvullend bezwaarschrift inclusief bijlage ingediend.
  • Op 11 juli 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie opgesteld.
  • Op 25 januari 2024 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
  • Op 1 februari 2024 heeft UHT aanvullend gereageerd en informatie verstrekt.
  • Op 7 februari 2024 heeft de gemachtigde gereageerd op het standpunt van UHT van 1 februari 2024.
  • De Commissie, bestaande uit drie leden, heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld. Vervolgens heeft de Commissie het navolgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Vooringenomenheid en compensatie
Belanghebbende stelt dat de berekening van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) ten aanzien van de toegekende kinderopvangtoeslag (KOT) over toeslagjaar 2014 niet klopt. Daarom vindt belanghebbende dat sprake is van vooringenomen handelen en dat recht bestaat op compensatie.

De Commissie overweegt ten eerste dat de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) is bedoeld voor het herstel van vooringenomen handelen, hardheid of (een onterechte kwalificatie) O/GS door B/T en in beginsel niet ziet op eventuele omissies in de vaststelling van KOT. Belanghebbende verzoekt in feite om een aanpassing van de hoogte van de KOT over het toeslagjaar 2014 zoals deze indertijd definitief is vastgesteld. De Commissie heeft niet de bevoegdheid om te adviseren over herziening van de in het verleden vastgestelde KOT. De Commissie dient zich te beperken tot de in de Wht gestelde kaders.

Voorts is, gelet op het bezwaardossier en het verhandelde op de hoorzitting, niet aannemelijk geworden dat bij de toekenning, aanpassing en terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2014 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering van de KOT over toeslagjaar 2014 was gelegen in een te hoog voorschot, een gewijzigd toetsingsinkomen en een gewijzigd aantal afgenomen opvanguren. De Commissie is niet gebleken van een eerdere wilsuiting van belanghebbende tot het stopzetten van KOT dan 10 november 2014. Op basis van het stopzetten van de KOT en de door belanghebbende doorgegeven wijzigingen is de KOT vervolgens opnieuw berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming.

De Commissie overweegt dat indien wel zou zijn gebleken van foutief handelen door B/T bij de reguliere behandeling van KOT, dit nog steeds niet betekent dat sprake is van vooringenomenheid of (te) hard handelen door B/T. Daar is meer voor nodig.

De Commissie constateert tevens dat B/T belanghebbende, naast de bestaande betalingsregeling, in het besluit van 9 november 2016 expliciet heeft gewezen op het bestaan van de mogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling op maat voor de terugbetaling over toeslagjaar 2014. Ook in de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2017, met kenmerk HAA 16/5697, is belanghebbende op de mogelijkheid van een dergelijke regeling gewezen.

De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat sprake is van vooringenomen dan wel (te) hard handelen. Verder is ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt.

Proceskostenvergoeding
Omdat het bezwaar niet leidt tot herroeping van de bestreden beschikkingen, adviseert de Commissie UHT om aan belanghebbende voor de onderhavige procedure geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:

  • de bezwaren gericht tegen de bestreden beschikkingen ongegrond te verklaren en de bestreden beschikkingen niet te herroepen;
  • het verzoek voor een proceskostenvergoeding af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter