BAC 2021-02693
Publicatiedatum 13-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 30 september 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 28 oktober 2021
Hoorzitting: 9 augustus 2023
Overdracht advies aan UHT: 1 februari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 30 september 2021.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 16 december 2019 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2008 tot en met 2012.
- Bij beschikking van 12 februari 2021 is aan belanghebbende medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor € 30.000,-.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 22 maart 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2009, 2011 en 2012 géén sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid en voor het jaar 2009 sprake is van een onterechte O/GS kwalificatie.
- Bij bestreden beschikking van 30 september 2021 is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2009, 2011 en 2012.
- Bij beschikking van 30 september 2021 is belanghebbende bericht dat zij wel recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2008 en 2010 voor een bedrag van € 36.854,-.
- Gemachtigde heeft bij brief van 27 oktober 2021, ingekomen op 28 oktober 2021, tegen de bestreden beschikking een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 7 december 2022, heeft gemachtigde nadere gronden van bezwaar aangevoerd.
- Op 20 februari 2023 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
- Bij brief van 7 augustus 2023 heeft gemachtigde aanvullende gronden ingediend.
- Op 9 augustus 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden.
- Op 8 september 2023 heeft UHT een aanvullende reactie overgelegd.
- Gemachtigde heeft hier bij e-mail bericht van 2 oktober 2023 op gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie over het toeslagjaar 2009 en compensatie of tegemoetkoming over de toeslagjaren 2011 en 2012 af te wijzen. Dienaangaande overweegt de Commissie het volgende.
Toeslagjaar 2009
Gemachtigde stelt dat belanghebbende over het jaar 2009 recht heeft op compensatie vanwege institutionele vooringenomenheid danwel hardheid omdat zij diverse bedragen heeft moeten terugbetalen. UHT stelt dat de definitieve toekenning KOT over 2009 is vastgesteld op grond van een toename van het gezamenlijke toetsingsinkomen en afname van het aantal opvanguren.
Het is de Commissie gelet op hetgeen is aangevoerd niet aannemelijk geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2009 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) dan wel hardheid van het stelsel. De terugvorderingen van de KOT over het jaar 2009 waren gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van een wijziging in het toetsingsinkomen en het aantal opvanguren opnieuw is berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen.
Toeslagjaar 2011
Gemachtigde betoogt dat belanghebbende ook recht heeft op compensatie voor het jaar 2011, omdat zij in dat jaar kinderopvang heeft afgenomen terwijl ze geen KOT ontving en het niet duidelijk is waarom de KOT na 2010 niet automatisch is gecontinueerd. Tijdens de hoorzitting van 9 augustus 2023 is UHT verzocht een nader onderzoek in te stellen naar de gang van zaken rond de stopzetting van de KOT. UHT heeft hierop bericht dat in haar systemen niet kan worden achterhaald wat de reden was van de nihilstelling van de KOT per april 2010. In het licht van hetgeen ter zitting is besproken is UHT van mening dat over 2011 wel sprake is van vooringenomen handelen. Omdat er in dit jaar echter geen aanvraag KOT bekend is en er geen geregistreerde kinderopvang is genoten, kan dit niet leiden tot compensatie, nu sprake is van evident geen recht.
De Commissie overweegt dat vaststaat dat belanghebbende voor het jaar 2011 geen KOT heeft aangevraagd, en dat ingevolge artikel 2.1, lid 1 van de Wht compensatie wordt toegekend aan de aanvrager van KOT. Daar belanghebbende niet voldoet aan dit vereiste, komt zij niet voor compensatie op grond van deze herstelmaatregel in aanmerking. Hetgeen gemachtigde in onderhavige procedure naar voren heeft gebracht kan niet tot een andere conclusie leiden. De Commissie adviseert UHT derhalve dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren. Nu belanghebbende meent dat zij schade heeft geleden doordat de KOT niet automatisch is gecontinueerd, kan zij een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade indienen, welke door UHT zal worden voorgelegd aan de CWS.
Toeslagjaar 2012
Gemachtigde betoogt dat ook vanaf 1 januari 2012 tot 20 november 2012 kinderopvang is genoten. Gevraagd wordt om nadere informatie zoals LIC-overzichten, jaaropgaven en informatie van de Koi-viewer. In reactie hierop voert UHT aan dat de KOT over 2012 neerwaarts is bijgesteld naar € 221,- vanwege een toename van het gezamenlijke toetsingsinkomen.
De Commissie stelt vast dat bij beschikking van 5 februari 2023 het voorschot KOT over 2012 vanaf 21 november 2012 wordt gesteld op € 225,- en dat bij beschikking van 16 november 2013 de KOT definitief wordt bepaald op € 221,-. Deze neerwaartse bijstelling vloeit voort uit de vaststelling van het gezamenlijk toetsingsinkomen van belanghebbende naar € 27.847,-. Uit de Koi-viewer blijkt dat belanghebbende bij kinderopvang 33 uur per maand kinderopvang heeft genoten. De totale KOT van 21 november 2012 tot en met 31 december 2012 bedraagt € 165,-. Tegen de hiervoor genoemde beschikkingen heeft belanghebbende geen bezwaar aangetekend.
De Commissie is van oordeel dat in het dossier en in de systemen van de B/T geen informatie is aangetroffen waaruit kan worden afgeleid dat vanaf 1 januari 2012 tot 20 november 2012 kinderopvang is genoten. De enkele stelling van belanghebbende dat zij wel kinderopvang heeft afgenomen is daarbij onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij vanaf 1 januari 2012 al aanspraak kan maken op KOT. Voor zover gemachtigde heeft willen aanvoeren dat de KOT over 2012 onjuist is vastgesteld merkt de Commissie op dat de Wht geen herziening van onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen mogelijk maakt. De regeling heeft niet tot doel om alsnog KOT uit te keren, maar richt zich op compensatie van onterecht teruggevorderde KOT. Deze bezwaargrond treft dan ook geen doel.
Bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheids-en motiveringsbeginsel genomen
Gemachtigde betoogt dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel is genomen. Het advies van de CvW is daarbij onvoldoende gemotiveerd. UHT meent dat zij zich mocht baseren op de afgegeven beschikkingen, SAS-overzichten, de beoordeling van de CvW en de beoordelingskaders van UHT. Voor zover het bestreden besluit onvoldoende zou zijn gemotiveerd is deze met de schriftelijke reactie aanvullend gemotiveerd.
De Commissie ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of UHT zich mocht baseren op het advies van de CvW en zij stelt voorop dat de CvW een adviseur is in de zin van artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). UHT mag zich daarom op het advies baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het onderzoek dat aan het advies ten grondslag ligt zorgvuldig is verricht (artikel 3:9 Awb).
De Commissie ziet geen aanleiding om van opvatting te zijn dat UHT zich niet op het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het advies heeft mogen baseren. Het onderzoek en daaruit volgende advies van de CvW, gebaseerd op het haar op dat moment bekende beoordelingskader en de voorlopige zienswijze van UHT, stemmen overeen met de conclusies in de schriftelijke reactie en het bezwaardossier.
Met betrekking tot de twee terugvorderingen in 2009 meent de Commissie dat UHT door te verwijzen naar het LIC-overzicht aannemelijk en inzichtelijk heeft gemaakt dat deze vorderingen door verrekening en terugbetaling door belanghebbende volledig zijn terugbetaald.
De Commissie is dan ook van oordeel dat door middel van het indienen van de schriftelijke reactie van 20 februari 2023 met verwijzingen naar beschikkingen, SAS-overzichten, RKT-overzichten en LIC-overzichten en overige producties het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is. Deze grond treft eveneens geen doel.
Proceskostenvergoeding
Nu het bestreden besluit in stand gelaten kan worden, ziet de Commissie geen aanleiding om over te gaan tot een vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter