BAC 2021-02501& BAC 2022-04013
Publicatiedatum 13-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primaire besluiten: 26 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 23 december 2021 met kenmerk UHT-DC- I
Ontvangst bezwaarschrift: 5 oktober 2021 (UHT-DC-I A) & 1 februari 2021 (UHT-DC I)
Hoorzitting: 26 mei 2023
Overdracht advies aan UHT: 24 augustus 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de beschikking van 26 augustus 2021 ongegrond te verklaren, het bezwaar tegen de beschikking van 23 december 2021 (gedeeltelijk) gegrond te verklaren en dit besluit te herroepen, een vergoeding van de proceskosten toe te kennen en het verzoek om vergoeding van de werkelijke schade door te zenden aan de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS).
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag en definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), verplaatst naar afdeling 2.1 van deze wet. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de CWS bestemd.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 29 januari 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2014 t/m 2018.
- UHT heeft op 30 december 2020 aan belanghebbende een betaling van €15.000,- gedaan wegens acute nood.
- UHT heeft belanghebbende bij beschikking van 8 april 2021 op basis van de eerste toets een compensatie van €30.000,- toegekend. UHT heeft dit bedrag verrekend met de betaling wegens acute nood en aan belanghebbende een bedrag uitbetaald van €15.000,-.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 23 april 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de jaren 2018 en 2019 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
- UHT heeft belanghebbende bij vooraankondiging van 11 augustus 2021 bericht dat zij voor de jaren 2014 t/m 2017 in aanmerking komt voor een compensatie van €68.164,- en daartoe een nabetaling gedaan van €38.164,-.
- UHT heeft belanghebbende bij bestreden beschikking van 26 augustus 2021 bericht dat zij voor de jaren 2018 en 2019 niet in aanmerking komt voor de compensatie.
- Gemachtigde heeft bij brief van 28 september 2021, binnengekomen op 5 oktober 2021, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
- UHT heeft belanghebbende bij bestreden beschikking van 23 december 2021 bericht dat zij voor de jaren 2014 t/m 2017 in aanmerking komt voor een compensatie van €69.430,- en daartoe een nabetaling gedaan van €1.266,-.
- Gemachtigde heeft bij brief van 11 januari 2022 de bezwaargronden, gericht tegen de bestreden beschikkingen, aangevuld.
- Gemachtigde heeft bij brief van 1 februari 2022, binnengekomen op 1 februari 2022, tegen de beschikking van 23 december 2021 een bezwaarschrift ingediend.
- UHT heeft op 2 februari 2023 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
- Op 26 mei 2023 heeft ten behoeve van de bezwaarschriften van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden.
- UHT heeft op 9 juni 2023 een ter zitting door de Commissie verzochte nadere schriftelijke reactie ingediend.
- Gemachtigde heeft hier bij brief van 17 juli 2023 op gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2018 en 2019 af te wijzen en of UHT de toegekende compensatie voor de jaren 2014 t/m 2017 op de juiste wijze heeft berekend.
Compensatie jaren 2018 en 2019
Belanghebbende stelt dat zij voor de jaren 2018 en 2019 ook recht heeft op compensatie. Belanghebbende voert daartoe aan dat zij in deze jaren geen kinderopvang kon afnemen als gevolg van de problemen met de KOT die hun oorsprong vinden in het vooringenomen handelen in voorgaande jaren, waaronder de vermelding van haar persoonsgegevens in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV-lijst) en dat er bij het terugvorderen van de KOT geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet. De Commissie overweegt als volgt.
Belanghebbende heeft in dit verband de stelling opgeworpen dat geen rekening is gehouden met de voor haar geldende beslagvrije voet. Naar de Commissie begrijpt bedoelt belanghebbende hiermee te zeggen dat zij daarom institutioneel vooringenomen is behandeld. UHT is van mening dat dit geen institutionele vooringenomenheid oplevert die aanleiding zou moeten geven tot compensatie, omdat deze situatie niet valt onder de vijf, in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wht beschreven situaties die op zichzelf of in onderling verband bezien van institutionele vooringenomenheid kunnen getuigen. De Commissie volgt niet het standpunt van UHT dat het voor de beoordeling van institutionele vooringenomenheid gaat om een limitatieve opsomming van vijf indicatoren (zie Kamerstukken II 2021/2022, nr. 36.151 , nr. 3, p. 71 (“Er kunnen ook nog aanvullende aanwijzingen zijn van institutionele vooringenomenheid”) en Kamerstukken II 2019/2020, 35.437, nr. 3, p. 30-31 (“De aanwezigheid van andere dan de hiervoor genoemde indicatoren van institutionele vooringenomenheid moet worden gededuceerd uit de kwantitatieve informatie in het ADR-rapport en uit de opdrachtformulieren voor zover beschikbaar”)). Maar dat maakt niet dat het niet in achtnemen van de beslagvrije voet (als daar al sprake van is) als institutioneel vooringenomen handelen kan worden aangemerkt. Ook niet in samenhang met de andere omstandigheden van dit geval. De door belanghebbende op dit punt opgeworpen bezwaren treffen dan ook geen doel. Omdat evenmin is gebleken of aannemelijk geworden dat in de jaren 2018 en 2019 sprake was van bijzondere omstandigheden of een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld, komt belanghebbende, naar het oordeel van de Commissie, voor deze periode niet in aanmerking voor compensatie.
Belanghebbende stelt dat het gemis aan KOT in deze jaren het gevolg is van het feit dat zij over de voorafgaande jaren door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) vooringenomen is behandeld. Zoals eerder in dit advies aangegeven, kunnen verzoeken om een vergoeding van de werkelijke schade worden voorgelegd aan de CWS.
Compensatieberekening
Component A jaar 2017
Ter zitting heeft UHT aangegeven dat er een verkeerd bedrag als uitgangspunt is genomen bij component A voor het jaar 2017. De Commissie adviseert UHT de berekening op dit punt en alle ingevolge de Wht daarmee samenhangende bedragen aan te passen in de beslissing op bezwaar en de aangevallen beschikking in zoverre te herroepen.
Juridische bijstand
Belanghebbende voert aan dat in de berekening van de vergoeding van de proceskosten niet alle in het kader van de KOT over de jaren 2014 t/m 2021 gevoerde procedures zijn meegenomen en dat van het verkeerde bedrag per procespunt is uitgegaan. De Commissie volgt het standpunt van belanghebbende niet. Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. De Wht voorziet in compensatie voor proceskosten. Dit betreft een vergoeding van de kosten voor juridische bijstand met betrekking tot beschikkingen tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van een voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid. Deze forfaitaire proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met wegingsfactor 2, verminderd met een reeds toegekende of nog toe te kennen proceskostenvergoeding.
Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd waaruit naar voren is gekomen dat zij gebruik heeft gemaakt van juridische bijstand voor andere procedures dan de procedures die door UHT in aanmerking zijn genomen. De Commissie is van oordeel dat UHT met de overgelegde stukken die betrekking hebben op de doorlopen bezwaarprocedure en de overzichten met gegeven beschikkingen voor de KOT over de jaren 2014 t/m 2017, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat die puntentelling juist is. UHT heeft met de schriftelijke reactie van 9 juni 2023 duidelijkheid verschaft over het bedrag per procespunt dat als uitgangspunt is genomen. Naar het oordeel van de Commissie komt dit bedrag overeen met de tijdens de dagtekening van de compensatiebeschikking geldende tarieven zoals opgenomen in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Vergoeding immateriële schade
Belanghebbende heeft gesteld dat de periode waarover de vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend 7,5 á 8 jaar moet zijn, maar verder niet aangevoerd dat de start- of einddatum die door UHT is gehanteerd onjuist is. Wat betreft de periode waarover de forfaitaire vergoeding is berekend, geldt dat deze overeenkomstig artikel 2.3, lid 4 Wht, kortweg, berekend dient te worden vanaf de eerste neerwaartse correctiebeschikking van 7 januari 2016 tot aan de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie van 23 december 2021. De Commissie is van oordeel dat de door UHT gehanteerde periode van 6,5 jaar juist is.
Kindregeling
Belanghebbende doet een verzoek tot compensatie voor door haar kinderen geleden schade. De Wht bevat een regeling die ziet op een tegemoetkoming aan kinderen van ouders die voor compensatie in aanmerking komen. Aan kinderen die op 1 januari 2005 jonger waren dan 21 jaar of in de periode van 1 januari 2005 tot en met 5 november 2022 zijn geboren, wordt ambtshalve – zonder dat daartoe een verzoek hoeft te worden gedaan - een tegemoetkoming toegekend door de B/T. Kinderen die in aanmerking komen voor deze tegemoetkoming, zullen daarover schriftelijk worden geïnformeerd door de B/T. Deze bezwaarschriftprocedure ziet enkel op de toekenning van compensatie aan belanghebbende. De Commissie is niet bevoegd te beoordelen of de kinderen van belanghebbende in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. UHT heeft in haar schriftelijke reactie van 9 juni 2023 aangegeven intern navraag te hebben gedaan naar de status van de uitvoering van de kindregeling ten behoeve van de kinderen van belanghebbende. De Commissie adviseert UHT om belanghebbende te informeren over de uitkomst daarvan.
Werkelijke schade
Belanghebbende stelt ook dat de toegekende compensatie voor immateriële schade en de forfaitaire bedragen die in de kindregeling zijn vastgesteld, geen recht doet aan haar persoonlijke situatie en dat er geen rekening is gehouden met het feit dat zij haar publieke schulden heeft afbetaald terwijl deze zouden worden kwijtgescholden als zij dat niet had gedaan. De Commissie wijst erop dat op grond van artikel 2.1, lid 1 jo. artikel 2.3 Wht alleen forfaitaire bedragen aan compensatie worden toegekend. Als belanghebbende meent dat zij meer of andere schade heeft geleden, dan dient zij bij UHT daarvoor een verzoek in te dienen voor een vergoeding van de werkelijke schade zoals omschreven in artikel 2.1, lid 3 Wht. Dit verzoek zal dan door de CWS worden beoordeeld waarna UHT daarop zal beslissen. De Commissie adviseert UHT om het verzoek om vergoeding van de werkelijke schade door te zenden aan de CWS.
Motivering en zorgvuldigheid
De Commissie verstaat het verdere betoog van belanghebbende aldus dat zij geen inzicht heeft gekregen (gebrek aan wetenschap) in de wijze waarop de terugvorderingen van de KOT in haar geval gestalte hebben gekregen en hoe en in welke mate verrekeningen hebben plaatsgevonden. Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt.
Ter zitting is UHT verzocht in een nadere schriftelijke reactie de bedragen die zijn verrekend en door belanghebbende zijn betaald, met gerichte verwijzing naar de vindbaarheid daarvan in de LIC-overzichten, weer te geven. In de nadere schriftelijke reactie van 9 juni 2023 heeft UHT enkel en alleen verwezen naar de schriftelijke reactie van 2 februari 2023 waarvan belanghebbende juist ter zitting heeft aangegeven dat de uitleg daarin onbegrijpelijk is. UHT heeft hiermee niet de gevraagde duidelijkheid verschaft. Een belanghebbende heeft er recht op dat een voor hem belastende beschikking berust op een deugdelijke, begrijpelijke, draagkrachtige motivering. Dat betekent dat in een geval waarin belanghebbende in bezwaar klaagt over verrekeningen die, beweerdelijk, in haar nadeel hebben plaatsgevonden of over de door haar ervaren onbegrijpelijkheid daarvan, daarop een passende, begrijpelijke, reactie kan lezen in de schriftelijke reactie naar aanleiding van haar bezwaar. Dat klemt temeer in gevallen waarin, zoals hier, belanghebbende stelt dat verrekeningen met andere toeslagen hebben plaatsgevonden waarbij de beslagvrije voet ten aanzien van haar niet zou zijn gerespecteerd. Uit een precisering van de motivering zou eventueel kunnen blijken van schade die belanghebbende doet besluiten om ter zake de gang naar de CWS te maken. Verwijzing naar LIC-overzichten zal gepaard moeten gaan met een voor belanghebbende begrijpelijke uitleg over wat daarop te zien is. Tevens dient gemotiveerd aangegeven te worden waarom al dan niet aan het bezwaar van belanghebbende wordt tegemoetgekomen. Indien UHT zich daarbij zou beroepen op één of meer algemeen verbindende voorschriften of op bepaalde beleidsregels verdient het aanbeveling die voorschriften of die beleidsregels uitdrukkelijk te noemen, zo mogelijk onder vermelding van de vindplaats. De Commissie geeft UHT in overweging bij het nemen van de beslissing op de bezwaren van belanghebbende alsnog de door belanghebbende gemiste duidelijkheid te verschaffen op een wijze zoals hiervoor door de Commissie is aangeduid.
Proceskostenvergoeding
Nu de beschikking van 23 december 2021 moet worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:
- het bezwaar tegen de beschikking van 26 augustus 2021 ongegrond te verklaren;
- het bezwaar tegen de beschikking van 23 december 2021 (gedeeltelijk) gegrond te verklaren, het besluit te herroepen en het bedrag bij component A voor het jaar 2017 en alle ingevolge de Wht daarmee samenhangende bedragen aan te passen
- een proceskostenvergoeding voor onderhavige procedure toe te kennen naar een mate als hiervoor aangegeven;
- het verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade door te zenden aan de CWS;
- belanghebbende nader te informeren over de status van de uitvoering van de kindregeling ten behoeve van de kinderen van belanghebbende.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter