Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10503 en BAC 2022-10497

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 16 augustus 2022 (UHT-DC I)
16 augustus 2022 (UHT-DC-I A)
16 augustus 2022 (UHT-DH5 A)
17 augustus 2022 (UHT-O OGS B)

Hoorzitting: 5 juni 2024

Overdracht advies aan UHT: 8 juli 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, de beschikking van 16 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC I in zoverre te herroepen en de bezwaren voor het overige ongegrond te verklaren. Verder adviseert de Commissie UHT om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 56.653,- voor de perioden januari tot en met september 2013, januari tot en met september 2016 en het jaar 2017. Aan belanghebbende is een O/GS-tegemoetkoming toegekend van € 10.672,- voor de jaren 2012, 2013, 2015 en 2016. Aan belanghebbende is geen compensatie toegekend voor het jaar 2012, de periode oktober tot en met december 2013, de jaren 2014 en 2015 en de periode oktober tot en met december 2016.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 28 december 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016. In overleg met belanghebbende zijn ook de jaren 2012 en 2017 herbeoordeeld.
  • UHT heeft bij beschikking van 23 februari 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000,-.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 18 juli 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geoordeeld dat gedurende het jaar 2012, de periode oktober tot en met december 2013, de jaren 2014 en 2015, en de periode oktober tot en met december 2016 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A aan belanghebbende geen compensatie toegekend voor het jaar 2012, de periode oktober tot en met december 2013, de jaren 2014 en 2015, en de periode oktober tot en met december 2016.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DC I aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van € 56.653,-, voor de perioden januari tot en met september 2013, januari tot en met september 2016 en het jaar 2017.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-O OGS B aan belanghebbende een OG/S-tegemoetkoming toegekend voor een bedrag van
    € 10.672,-, over terugvorderingen in de jaren 2012, 2013, 2015 en 2016.
  • Gemachtigde heeft bij brieven van 23 september 2022, ingekomen op 23 september 2022, tegen elk van de bovengenoemde beschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
  • Gemachtigde heeft op 19 april 2024 en 24 mei 2024 stukken toegezonden ter onderbouwing van de bezwaarschriften.
  • UHT heeft op 15 maart 2024 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
  • Op 5 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 12 juni 2024 een aanvullende productie ingediend. De Commissie heeft gemachtigde tot 3 juli 2024 de gelegenheid gegeven om hierop te reageren. Daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Niet herbeoordeelde toeslagjaren; 2007 tot en met 2011
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat niet alle toeslagjaren zijn meegenomen in de herbeoordeling. Zo ontbreken in haar ogen de jaren 2007 tot en met 2011.

De Commissie stelt vast dat het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende alleen zag op de toeslagjaren 2013, 2014, 2015 en 2016. De persoonlijk zaakbehandelaar heeft het verzoek vervolgens na een gesprek met belanghebbende uitgebreid met de toeslagjaren 2012 en 2017. In dat licht kan niet worden geconcludeerd dat UHT nagelaten heeft om andere toeslagjaren, zoals de genoemde jaren 2007 tot en met 2011, in de herbeoordeling te betrekken en dat om die reden de bestreden beschikkingen moeten worden herroepen. Nu het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikkingen de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheden om de toeslagjaren 2007 tot en met 2011 (alsnog) in haar advisering te betrekken. De Commissie heeft goede nota genomen van de ter zitting gedane toezegging van UHT om deze toeslagjaren voor te leggen aan de juiste afdeling om als aanvullend verzoek in herbeoordeling te nemen. Nu deze werkwijze, in de opvatting van UHT, kennelijk geen beperking van rechtsmiddelen voor belanghebbende met zich meebrengt, houdt de Commissie onderhavige bezwaarprocedure niet aan. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

Compensatieberekening (UHT-DC I)
Aan belanghebbende is compensatie toegekend over de toeslagjaren 2013 en 2016 (in beide jaren voor de periode januari tot en met september) en over het toeslagjaar 2017. Belanghebbende voert aan dat de compensatieberekening onjuist is.

Component g – toeslagjaar 2016
In het bijzonder betwist belanghebbende het bedrag onder component g voor toeslagjaar 2016: ‘AF: Niet terugbetaalde/verrekende KOT’. Ter onderbouwing heeft zij een beschikking overgelegd van 31 mei 2018. Hierop staat ten aanzien van KOT 2016 (enkel) een openstaande schuld van € 689,-. Dit is volgens haar dan ook het bedrag dat onder component g had moeten worden opgenomen. UHT stelt zich op het standpunt dat het overzicht van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC-overzicht) van 2016, van 12 mei 2023, leidend is voor de vaststelling van deze component en dat de component bovendien gemaximeerd is op het bedrag onder component e. Het bedrag van € 14.378,- is aldus correct vastgesteld volgens UHT.

De Commissie overweegt dat LIC-overzichten zijn opgebouwd op basis van het geheel aan betalingen, verrekeningen en invorderingen die feitelijk zijn verricht door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). De Commissie meent dat de beschikking van 31 mei 2018 waarnaar belanghebbende verwijst, geen volledig beeld geeft van het totaal aan niet terugbetaalde/verrekende KOT. Het betreft immers een beschikking op een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling voor onder meer de vordering van € 689,- met betrekking tot KOT 2016. Dit sluit geenszins uit dat sprake is van nog een andere vordering ten aanzien van de KOT 2016. Uit het LIC- en SAS-overzicht van 2016 leidt de Commissie af dat de vordering waarvoor een persoonlijke betalingsregeling is gevraagd, de beschikking met nummer 1963.58.486.T.60.0131 van 21 november 2016 betreft. In het LIC-overzicht staat bij deze beschikking het bedrag van € 689,- vermeld met de aantekening ‘Toeslagenaffaire bedrag verwijderd’. Bij de latere beschikking van 16 februari 2018 met nummer 1963.58.486.T.660371 staat vervolgens nog een bedrag van € 14.378,- met de aantekening ‘Toeslagenaffaire bedrag verwijderd’.

Dit leidt de Commissie tot de conclusie dat het bedrag van € 689,- slechts onderdeel is van het totale bedrag dat administratief verwijderd is en dus van het totale bedrag aan KOT dat niet terugbetaald of verrekend is. De Commissie ziet daarom in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen reden om te concluderen dat component g voor toeslagjaar 2016 onjuist is vastgesteld. Het bezwaar treft daarom geen doel.*

Overige componenten
UHT heeft ten aanzien van een aantal overige componenten van de berekening geconstateerd dat deze niet juist zijn. Een gecorrigeerde compensatieberekening is als bijlage bij de schriftelijke reactie overgelegd.
De Commissie adviseert UHT om dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren en de door haar voorgestelde wijzigingen op te nemen in de beslissing op bezwaar. Hieronder zal de Commissie dit per component toelichten.

Rentevergoeding over gemiste KOT (component o)
UHT heeft geconstateerd dat voor het berekenen van de rente over gemiste KOT (component o) is uitgegaan van een verkeerde start- en einddatum. Nu een correctie van deze component voor de toeslagjaren 2013 en 2017 zou leiden tot een rente die lager uitvalt dan bij de bestreden beschikking is toegekend, is UHT van mening dat correctie voor die jaren uit moet blijven.

De Commissie volgt UHT in dit standpunt, nu het bezwaar van belanghebbende er niet toe mag leiden dat zij in een slechtere positie geraakt, dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn.

Een correctie van de rente voor toeslagjaar 2016 leidt daarentegen wel tot een hoger bedrag dan bij de bestreden beschikking is toegekend, daarom acht UHT het bezwaar op dit punt gegrond en zegt zij toe de compensatie op dit punt te corrigeren in de beslissing op bezwaar. Op de hoorzitting heeft de behandelend ambtenaar toegezegd dat het bedrag ten aanzien van 2016 € 2.948,- moet zijn in plaats van € 2.876,- (opgenomen in de beschouwing). De Commissie neemt met instemming kennis van het standpunt van UHT op dit punt.

Vergoeding immateriële schade (component n)
Naar aanleiding van haar standpunt dat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is, heeft UHT meegedeeld dat zij de vergoeding voor immateriële schade (component n) zal berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar. De Commissie is bekend met dit – van de Wht afwijkende – beleid van UHT en adviseert UHT om dit beleid ook in dit geval toe te passen.

Ten aanzien van de startdatum van de vergoeding voor immateriële schade overweegt de Commissie dat op grond van artikel 2.3, lid 4, Wht de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend vanaf de datum van de eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid. UHT hanteert echter een voor belanghebbenden begunstigend beleid, dat voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade wordt uitgegaan van de datum van de eerste (interne dan wel externe) vooringenomen handeling door de B/T. Dit beleid is in het geval van belanghebbende ook gevolgd; de begindatum van de vergoeding voor immateriële schade is vastgesteld op 16 oktober
De Commissie adviseert UHT daarom (los van het beginsel van reformatio in peius) deze startdatum te handhaven. De Commissie merkt daarbij op dat UHT geacht wordt dat beleid ook in vergelijkbare gevallen consistent toe te passen.

Aanvullende vergoeding van 1% (component p)
Nu het subtotaal van de compensatieberekening zal wijzigen, zegt UHT toe om ook de aanvullende vergoeding van 1% (component p) aan te passen. De Commissie zal dienovereenkomstig adviseren.

Afwijzing compensatie voor toeslagjaar 2015 (UHT-DC-I A)
Belanghebbende heeft op de hoorzitting gesteld dat de vaststelling van de KOT voor 2015 op een bedrag van € 6.823,- bij beschikking van 3 maart 2017 getuigt van vooringenomen handelen. Hierbij voert zij aan dat B/T de KOT te laag heeft vastgesteld, nu voldoende aannemelijk is geworden dat het gehele jaar opvang is genoten door beide kinderen. UHT heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanpassing van de KOT voor 2015 een reguliere correctie betreft.

De Commissie stelt voorop dat de Wht geen ruimte biedt om de hoogte van het recht op KOT te herzien. De Commissie beperkt zich daarom tot beantwoording van de vraag of B/T ten aanzien van de verlaging van de KOT vooringenomen heeft gehandeld. De Commissie concludeert in dat verband dat B/T haar beschikking van 3 maart 2017 gebaseerd heeft op de door belanghebbende ingediende jaaropgaven (productie 39). Hieruit blijkt dat Selina in de maanden januari tot en met oktober 2015 opvang heeft genoten, in totaal 632,61 uren (januari tot en met juni) en 387,49 uren (juli tot en met oktober), samen 1.020,10 uren. Regina heeft volgens de jaaropgave opvang genoten in de maanden januari tot en met maart, in totaal 263,59 uren. Deze informatie is bevestigd door de informatie die UHT ontving van de kinderopvanginstelling (KOI-viewer). Verder heeft B/T de beschikking van 3 maart 2017 gebaseerd op het verhoogde gezamenlijke toetsingsinkomen. Uit het SAS-overzicht (productie 42) leidt de Commissie af dat dit toetsingsinkomen is gestegen van € 11.010,- naar € 30.121,-.

Het gaat zodoende om een reguliere bijstelling van de KOT. Naar de Commissie meent bevatten de stukken die belanghebbende in bezwaar heeft overgelegd geen indicatie dat B/T van onjuiste informatie is uitgegaan, nu deze niet aannemelijk maken dat in 2015 méér uren aan opvang zijn afgenomen dan uit de door B/T gehanteerde informatie blijkt. De Commissie ziet aldus in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding om te concluderen dat B/T de KOT voor 2015 op vooringenomen wijze heeft vastgesteld. Het bezwaar treft geen doel.

Strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel
Belanghebbende voert ten slotte aan dat ten aanzien van de bestreden besluiten sprake is van strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. UHT heeft zich op het standpunt gesteld dat de besluiten zorgvuldig zijn voorbereid en dat deze, mede door het overleggen van de producties bij haar schriftelijke reactie, voldoende gemotiveerd zijn.

De Commissie overweegt dat de gebreken in de compensatieberekening getuigen van
een onvoldoende zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit van 16 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC I. In zoverre is het bezwaar gegrond. Ten aanzien van de overige bestreden besluiten is de Commissie van oordeel dat UHT deze door middel van het schriftelijke verweer, het Informatie- en beoordelingsformulier, de LIC-overzichten en overige producties voldoende heeft onderbouwd. Voor zover het bezwaar ziet op die besluiten, treft het bezwaar geen doel.

Proceskostenvergoeding

Belanghebbende heeft niet verzocht om een proceskostenvergoeding. Aangezien belanghebbende bij het indienen van bezwaar en op de hoorzitting is bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener en de Commissie van mening is dat één van de primaire besluiten moet worden herroepen, adviseert de Commissie om belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting met een wegingsfactor 2). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • het bezwaar tegen de beschikking van 16 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren en dit besluit te herroepen;
  • de compensatie opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies;
  • het bezwaar tegen de beschikkingen 16 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren;
  • het bezwaar tegen de beschikking van 17 augustus 2022 met kenmerk UHT-O OGS B ongegrond te verklaren;
  • een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter