Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-08753

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 24 mei 2022 met kenmerk UHT-DC-I A en 24 mei 2022 met kenmerk UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 25 juni 2022

Hoorzitting: 30 oktober 2024

Overdracht advies aan UHT: 28 november 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag van 24 mei 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor de jaren 2011 en 2012.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 11 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag. UHT heeft bij de herbeoordeling gekeken naar de toeslagjaren 2011 en 2012.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft UHT geadviseerd over de toewijzing van compensatie over de toeslagjaren 2011 en 2012. Volgens CvW bestaat geen aanleiding voor hardheidscompensatie over deze jaren. Over het toeslagjaar 2012 bestond volgens de Commissie van Wijzen evident geen recht op kinderopvangtoeslag.
  • UHT heeft bij bestreden beschikkingen van 24 mei 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A aan belanghebbende meegedeeld dat geen compensatie wordt toegekend over de toeslagjaren 2011 en 2012.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 25 juni 2022, ingekomen op 29 juni 2022, tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. Gemachtigde heeft de gronden van het bezwaar op 18 december 2023 aangevuld.
  • UHT heeft op 4 april 2024 schriftelijk gereageerd.
  • Op 23 en 24 oktober 2024 heeft gemachtigde aanvullende stukken overgelegd.
  • Op 30 oktober 2024 heeft bij de Commissie een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • De Commissie, bestaande uit een voorzitter en twee leden, heeft het volgende advies vastgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Beoordeling afwijzing compensatie over de toeslagjaren 2011 en 2012
Bij bestreden beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A is beoordeeld of belanghebbende recht heeft op compensatie over de toeslagjaren 2011 en 2012. Over het toeslagjaar 2011 heeft geen neerwaartse correctie plaatsgevonden, zodat belanghebbende over dat toeslagjaar geen aanspraak kan maken op compensatie. Over het toeslagjaar 2012 is de kinderopvangtoeslag van belanghebbende op 31 juli 2015 verlaagd van € 1.958,- naar nihil. De Commissie overweegt over deze neerwaartse correctie als volgt.

Vooringenomenheid als uitgangspunt over het toeslagjaar 2012
UHT heeft bij het nemen van de bestreden beschikking aangenomen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij deze neerwaartse correctie individueel vooringenomen naar belanghebbende toe heeft gehandeld, maar dat sprake was van evident geen recht op toeslag. In haar schriftelijke reactie gedurende deze bezwaarprocedure neemt UHT een ander standpunt in: “Ik ben het met u oneens dat de [Belastingdienst/Toeslagen] vooringenomen heeft gehandeld in het toeslagjaar 2012.”
UHT gaat daarmee zonder onderbouwing voorbij aan haar eerdere bevindingen, zoals omschreven in het Informatie- en Beoordelingsformulier (productie 2), dat de Belastingdienst/Toeslagen zonder een uitvraag te doen, op 31 juli 2015 de kinderopvangtoeslag 2012 van belanghebbende heeft stopgezet en belanghebbende daarbij onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om haar recht op kinderopvangtoeslag aan te tonen. Deze redenering is overgenomen in de bestreden beschikking, waar wordt overwogen dat aan belanghebbende geen compensatie toekomt omdat er evident geen recht was op kinderopvangtoeslag. Aan die stap wordt immers pas toegekomen als eerst vooringenomenheid is aangenomen.

De Commissie acht dit, gelet op het vertrouwensbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel, niet toelaatbaar. Overigens is de Commissie het eens met het eerder ingenomen standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld door over te gaan tot een stopzetting zonder eerst bij belanghebbende navraag te hebben gedaan. Over het toeslagjaar 2012 zal de Commissie dus uitgaan van de oorspronkelijke bevindingen van UHT: dat bij de neerwaartse correctie van 31 juli 2015 sprake is geweest van vooringenomenheid.

Had belanghebbende over de periode 1 januari 2012 – 1 april 2012 evident geen recht?
Nu de vooringenomenheid naar belanghebbende toe bij de neerwaartse correctie van 31 juli 2015 moet worden aangenomen, moet de vraag worden beantwoord of sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan belanghebbende toerekenbaar zijn als bedoeld in artikel 2.1 lid 2 Wht. UHT heeft in de bestreden beschikking betoogd dat dit het geval is:
“Dit komt omdat u van 01-01-2012 tot 31-03-2012 een toeslagpartner had, die geen inkomsten uit werkzaamheden had en niet behoorde tot de doelgroep van de WKO. Dit wordt beoordeeld als een ernstige onregelmatigheid.”

Belanghebbende heeft gesteld dat zij vanaf 1 januari 2012 niet meer samenwoonde met haar toenmalige partner. Zij heeft toegelicht dat zij met deze ex-partner zat in een situatie van huiselijk geweld. Zij heeft verschillende stukken hierover uit deze periode overgelegd. Belanghebbende deed op 22 juni 2011 aangifte van mishandeling bij de politie en er werd een huisverbod opgelegd van 10 dagen. Het vertrek van de ex-partner was na deze incidenten. Er werd namelijk gedreigd om het kind van belanghebbende uit huis te plaatsen als de ex-partner zou blijven. De rechtbank heeft op 19 december 2012 de echtscheiding uitgesproken en de peildatum voor de schulden van de gemeenschap daarbij bepaald op de datum van feitelijk uiteengaan, 14 februari 2012. Volgens belanghebbende heeft de rechtbank deze datum om praktische redenen gekozen.

Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde van UHT te kennen gegeven weliswaar het verhaal van belanghebbende aannemelijk te vinden dat zij niet meer samenwoonde, maar dat UHT op grond van het wettelijke kader de juiste beslissing heeft genomen. De adreswijziging van de ex-partner heeft volgens de Basisregistratie Personen eerst plaatsgevonden op 14 maart 2012. Op grond van artikel 5 Awir wordt een wijziging in domicilie voor de regeling van toeslagen pas na een maand doorgevoerd. UHT wijst verder op de TVS-melding van 26 maart 2012, waarbij belanghebbende aangeeft dat zij per 1 april 2012 niet meer met haar ex-partner samenwoont.

Naar aanleiding hiervan overweegt de Commissie als volgt. De Commissie is van opvatting dat het, gelet op het verhandelde tijdens de hoorzitting en de consistentie van het verhaal van belanghebbende en de overgelegde documenten, zeer aannemelijk is dat de ex-partner van belanghebbende op 1 januari 2012 feitelijk niet meer op haar adres woonachtig was.

Ook in het bezwaarschrift d.d. 10 september 2015 tegen de definitieve beschikking van 31 juli 2015 is al geschreven per 1 januari 2012 van tafel en bed gescheiden te zijn. Op de achterzijde van het bezwaarschrift is handgeschreven genoteerd: ‘Per 1 jan 2012 was ik al van tafel en bed gescheiden. Graag hier rekening mee houden in uw beoordeling!’. Op zich is ook door de gemachtigde van UHT onderschreven dat het verhaal geloofwaardig is.

De Commissie acht het subsidiair aannemelijk dat in de situatie waarin betrokkene verkeerde, hoe dan ook niet op de ex-partner kon worden gerekend voor de zorg voor het kind. Volgens de Commissie is in dit geval dan ook, linksom of rechtsom, geen sprake van een situatie waarin betrokkene wist of moest weten dat er geen recht bestond op kinderopvangtoeslag, omdat de ex-partner niet aan de voorwaarden voldeed.

Dat de ex-partner gedurende de relevante periode nog op hetzelfde adres stond ingeschreven, is in het licht van de beschikbare informatie over de huiselijke situatie niet doorslaggevend. De Commissie deelt de conclusie van ‘evident geen recht’ dan ook niet.

De uitspraak van de rechtbank van 19 december 2012, waarin de feitelijke datum van scheiding van goederen is vastgesteld op 14 februari 2012, maakt ook duidelijk dat beide partijen in ieder geval vóór 1 april 2012 uit elkaar waren. Voor zover wordt gesteld dat sprake was van ‘evident geen recht’, was dat in ieder geval niet juist voor de hele periode, ook niet met toepassing van artikel 5 Awir. De Commissie geeft echter doorslaggevende betekenis aan de aannemelijkheid van het verhaal dat reeds per 1 januari 2012 geen sprake meer was van samenwoning.

Het bezwaar slaagt dus: UHT dient over het toeslagjaar 2012 compensatie toe te kennen over de neerwaartse correctie van 31 juli 2015.

Aan de vraag of sprake was van hardheid bij de uitvoering komt de Commissie wegens het ontbreken van procesbelang niet toe. Het bezwaar tegen de bestreden beschikking UHT-DH5 A kan dan ook niet slagen.

Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie het bezwaar deels gegrond acht en adviseert om de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DC-I A te herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bestaat recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij uit te gaan van de hoogste vergoeding per procespunt.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A ongegrond te
    verklaren;
  • het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A gegrond te verklaren
    en deze beschikking te herroepen;
  • over het toeslagjaar 2012 compensatie wegens vooringenomenheid toe te kennen
    over de neerwaartse correctie van 31 juli 2015;
  • een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
    te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
    tarief.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter