BAC 2022-09248
Publicatiedatum 07-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 12 oktober 2021 met als kenmerk UHT-DH5 A en
12 oktober 2021 met als kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 21 oktober 2021 en 17 november 2021
Hoorzitting: 2 februari 2024 om 10.00 uur
Overdracht advies aan UHT: 27 maart 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikkingen, zoals hiervoor omschreven.
In de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A is het verzoek van belanghebbende om herbeoordeling van het jaar 2010 afgewezen en in de beschikking met kenmerk UHT-DC I is over de jaren 2008, 2009 en 2011 een compensatie van € 30.000,- toegekend.
De beschikkingen zijn genomen met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling).
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 9 december 2019 verzocht om herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag (hierna: kot) over het jaar 2008.
- UHT heeft een herbeoordeling uitgevoerd over de jaren 2008 tot en met 2011.
- Bij beschikking van 12 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC I is aan belanghebbende voor de jaren 2008, 2009 en 2011 een compensatie toegekend van € 30.000,-.
- Bij beschikking van 12 oktober 2021 met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT het verzoek om herbeoordeling voor 2010 afgewezen.
- Op 21 oktober 2021 heeft gemachtigde namens belanghebbende tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A een bezwaarschrift ingediend.
- Op 17 november 2021 heeft gemachtigde namens belanghebbende tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I een bezwaarschrift ingediend.
- Bij email van 28 april 2022 heeft zich gesteld als nieuwe gemachtigde.
- Op 18 juli 2022 heeft gemachtigde met betrekking tot het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
- UHT heeft op 28 december 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 2 februari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
- Op 23 februari 2024 heeft UHT een aanvullende beschouwing met een productie ingediend.
- Bij email van 6 maart 2024 heeft gemachtigde daarop gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Ten aanzien van de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A
Ter zitting heeft gemachtigde het bezwaar tegen deze beschikking, die betrekking heeft op de herbeoordeling van 2010 ingetrokken.
Ten aanzien van de beschikking met kenmerk UHT-DC I
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de compensatie over de jaren 2008, 2009 en 2011 juist heeft berekend en of die beschikking voldoende gemotiveerd is.
De post sub a in de berekening over 2009
Na de door UHT nader verstrekte informatie over de verlaging in het jaar 2009 van € 11.034,- naar € 10.224,- kan als vaststaand worden aangenomen dat deze wijziging, bij beschikking van 10 september 2009, het gevolg is van een aanpassing van het aantal rekenuren over de periode 1 september 2009 tot en met 31 december 2009. Het enkele gegeven dat niet duidelijk is geworden op grond waarvan deze aanpassing heeft plaatsgevonden, acht de Commissie in dit geval onvoldoende om aannemelijk te achten dat sprake is geweest van vooringenomenheid of bijzondere hardheid. Naast de aard en omvang van de correctie neemt de Commissie daarbij in ogenschouw dat de kot op 28 januari 2010 is bijgesteld als gevolg van een wijziging waarvan aannemelijk is dat die van belanghebbende afkomstig is (productie 61). De juistheid daarvan wordt door belanghebbende niet betwist. Het als gevolg daarvan vastgestelde bedrag van € 10.216,- is nagenoeg gelijk aan het hiervoor genoemde bedrag van € 10.224,-, hetgeen kan worden verklaard door het feit dat het totaal aantal rekenuren over de periode september tot en met december 2009 nagenoeg gelijk is gebleven (78x4 = 312 vs 70+3x80 = 310). Dat bij de opvolgende (derde) correctie van 18 februari 2014 wel vooringenomen is gehandeld, is bij deze gang van zaken onvoldoende om ook bij de (eerste) correctie van 10 september 2009 vooringenomenheid aan te nemen.
post sub e: niet terugbetaalde/verrekende kot
In de berekening over het jaar 2008 is onder e. een bedrag van € 5.939,- als niet terugbetaalde dan wel verrekende kot in mindering gebracht op het compensatiebedrag. In de berekening over het jaar 2011 is onder e. een bedrag van € 7.367,- in mindering gebracht. Deze bedragen zijn kwijtgescholden na afloop van een WSNP-traject. Belanghebbende stelt dat deze bedragen niet in mindering op de compensatie gebracht dienen te worden, omdat daarmee het effect van de kwijtschelding ongedaan gemaakt zou worden.
De Commissie overweegt daarover als volgt. Ingevolge artikel 2.3, lid 1, sub a Wht wordt de compensatie verminderd met het bedrag aan niet terug betaalde kot. Deze vermindering is kennelijk gebaseerd op het uitgangspunt dat een belanghebbende die de kinderopvangtoeslag niet volledig heeft terugbetaald materieel minder schade heeft geleden dan een belanghebbende die de toeslag wel volledig heeft terugbetaald. Zoals de Commissie reeds eerder heeft overwogen geldt dit uitgangspunt onverminderd wanneer belanghebbende een WSNP-traject heeft doorlopen. Als een persoon het WSNP-traject succesvol heeft doorlopen, wordt aan haar of hem immers een schone lei verleend. Hij/zij kan voor alle nog openstaande schulden niet meer tot betaling worden gedwongen. Er resteert na de sanering slechts een zogenoemde natuurlijke verbintenis. De schone lei na het doorlopen van het WSNP-traject kan daarmee niet gelijk worden gesteld met het voldoen van de bij het traject betrokken schulden. Hieruit volgt dat de situatie van belanghebbende ten aanzien van het niet betaalde bedrag van de terugvordering, juridisch niet anders is dan die van andere gedupeerden en dat de bedragen onder e. in de compensatieberekeningen over 2008 en 2011 terecht in mindering zijn gebracht. Dit bezwaaronderdeel is ongegrond.
De post sub g: rente en kosten
Belanghebbende heeft gesteld dat de posten rente en kosten niet onderbouwd zijn en heeft verzocht om een nadere toelichting. UHT heeft ter onderbouwing de LIC-overzichten overgelegd en daarnaar verwezen. De Commissie is van oordeel dat de beschikking op dit onderdeel, met de toelichting in de schriftelijke reactie en het overleggen van stukken thans voldoende onderbouwd is. Dit bezwaaronderdeel is ongegrond.
Post m: rentevergoeding gemiste kot
Belanghebbende heeft er op gewezen dat de berekening van de rentevergoeding gemiste kot niet onderbouwd is en niet controleerbaar is. UHT heeft bij de schriftelijke
reactie de onderliggende berekeningen overgelegd. UHT heeft daarbij opgemerkt dat voor de berekeningsjaren 2008, 2009 en 2011 een onjuiste einddatum is gehanteerd en heeft in de schriftelijke reactie toegelicht hoe de berekening in de beslissing op bezwaar aangepast zal worden.
Belanghebbende heeft er naar aanleiding van die berekening ter zitting op gewezen dat over sommige jaren een lager rentepercentage dan 4 % wordt gehanteerd. Dat is wel in overeenstemming met de wet, maar in strijd met de mededeling in de toelichting bij de compensatiebeschikking dat het percentage 4 % is. Belanghebbende meent daarom dat steeds tenminste een percentage van 4 % gehanteerd moet worden.
De Commissie overweegt daarover als volgt. Uit de stukken blijkt dat de rente correct is berekend met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. Daarbij geldt hetzelfde percentage als onder art. 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ten aanzien van de inkomstenbelasting. In 2021 bedroeg dit percentage 4%, maar over eerdere periodes was dit ook wel lager. Belanghebbende betoogt dat op grond van het vertrouwensbeginsel over de gehele periode gerekend moet worden met een percentage van 4%, omdat de toelichting op de in de beschikking van 12 oktober 2021 opgenomen berekening de volgende tekst bevat: “Het percentage is 4% per jaar.”
De Commissie overweegt dat er geen sprake is geweest van een toezegging van de zijde van Belastingdienst/Toeslagen dat in afwijking van de van toepassing zijnde regelgeving met een vast rentepercentage van 4% zou worden gerekend. De toelichting in de bijlage van het primaire besluit, waar het rentepercentage van 4% is genoemd, dient te worden aangemerkt als algemene informatieverstrekking van Belastingdienst/Toeslagen. Deze informatie van algemene aard zag op het op dat moment actuele rentepercentage en is in zoverre niet volledig geweest, maar gaat niet specifiek in op de situatie van eiseres. Daaraan mocht eiseres dan ook niet het vertrouwen ontlenen dat voor de gehele periode waarover rente verschuldigd was met een rentevergoeding van (tenminste) 4% zou worden gerekend.
De Commissie adviseert UHT daarom de rente over gemiste kot over de jaren 2008, 2009 en 2011 alleen in verband met de onjuiste einddatum en overeenkomstig haar eigen berekening aan te passen. In zoverre is dit bezwaaronderdeel is gegrond.
Begindatum periode vergoeding immateriële schade
De Commissie constateert dat de juistheid van de door UHT gehanteerde begindatum, 4 juli 2011, niet meer in geschil is. Einddatum periode immateriële schade en aanvullende vergoeding overige schade Nu sprake is van (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaar, dient de periode waarover de immateriële schade wordt berekend door te lopen tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar. Dit geldt ook voor de vaste vergoeding voor overige schade van 1 %.
Proceskosten
Nu het bezwaarschrift tegen de beschikking met kenmerk UHT DC I deels gegrond is en leidt tot herroeping van het bestreden besluit, adviseert de Commissie om een vergoeding voor proceskosten toe te kennen conform het geldende tarief.
Conclusie
De Commissie, de hiervoor geformuleerde vraag deels ontkennend beantwoordend, concludeert dat het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT DC I gegrond is ten aanzien van de renteberekening en adviseert aan UHT om:
- dit bezwaarschrift deels gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen ten aanzien van de renteberekening, met aanpassing van de vaste vergoeding van 1%;
- Als einddatum van de periode waarover vergoeding van immateriële schade wordt berekend, de datum van de beslissing op bezwaar te hanteren;
- een vergoeding voor proceskosten toe te kennen van 2 punten met een wegingsfactor 2 tegen het hoogst geldende tarief;
- de bezwaren voor het overige ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter