Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-08594

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 1 mei 2021 met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT, 20 april 2022 met kenmerk UHT-DC I, 20 april 2022 met kenmerk UHT-DHR en 20 april 2022 met kenmerk UHT-DH5 A.

Ontvangst bezwaarschrift: 6 mei 2021 en 9 mei 2022

Hoorzitting: 12 januari 2024

Overdracht advies aan UHT: 30-4-2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om bezwaarschrift 1 ongegrond te verklaren en bezwaarschrift 2 gedeeltelijk gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften:

  • Bezwaarschrift 1: d.d. 6 mei 2021, gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 1 mei 2021 met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT;
  • Bezwaarschrift 2: d.d. 9 mei 2022, gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 20 april 2022 met kenmerk UHT-DH5 A, de door UHT genomen beschikking van 20 april 2022 met kenmerk UHT-DHR en de door UHT genomen beschikking van 20 april 2022 met kenmerk UHT-DC I.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 28 april 2020 een verzoek om herbeoordeling gedaan van haar kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij besluit van 21 november 2020 heeft UHT aan belanghebbende een eenmalige tegemoetkoming van € 750 toegekend.
  • Bij beschikking van 1 mei 2021 met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat zij (nog) niet in aanmerking komt voor een compensatie van € 30.000.
  • Tegen de beschikking van 1 mei 2021 heeft gemachtigde bij brief van 6 mei 2021 een bezwaarschrift ingediend.
  • De Commissie van Wijzen heeft haar advies over het verzoek om een herbeoordeling van de aanspraak op KOT op 15 november 2021 aan UHT toegestuurd.
  • Bij brief (UHT-AN) van 26 januari 2022 is aan belanghebbende een bedrag voor acute geldnood toegekend van € 30.000.
  • Op 16 februari 2022 heeft UHT belanghebbende tweemaal een vooraankondiging compensatie KOT (UHT-VHR en UHT-VC I) verzonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie toegekend van € 15.844 voor de toeslagjaren 2011 en 2012.
  • Bij beschikking van 20 april 2022 (UHT-DC I) is aan belanghebbende over het toeslagjaar 2011 een definitieve compensatie toegekend van € 16.021.
  • Bij beschikking van 20 april 2022 (UHT-DHT) is aan belanghebbende over het toeslagjaar 2012 een definitief compensatiebedrag van € 16.021,- toegekend.
  • Bij beschikking van 20 april 2022 (UHT-DH5 A) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie kot voor de jaren 2006, 2007 en 2013.
  • Tegen de beschikkingen van 20 april 2022 met kenmerken UHT-DHT en UHT-DH5 A heeft gemachtigde bij brief van 9 mei 2022 een bezwaarschrift ingediend.
  • Het bezwaarschrift is bij brief van 28 juli 2022 aangevuld.
  • UHT heeft op 12 januari 2023 een schriftelijke reactie ingediend op beide bezwaarschriften van belanghebbende.
  • Op 19 januari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
  • Op 11 maart 2024 heeft de Commissie, daartoe in de gelegenheid gesteld door de Commissie, een nadere beschouwing van UHT ontvangen. Deze beschouwing is doorgestuurd aan gemachtigde.
  • Gemachtigde heeft bij e-mailbericht van 5 april 2024 op de beschouwing gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Bezwaarschrift 1
Ten aanzien van het niet toekennen van het forfaitaire bedrag van € 30.000 na de lichte toets Voor de beantwoording van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in een zogenoemde lichte toets. Na de lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.
Gemachtigde stelt dat geen van de in het bestreden besluit genoemde algemene redenen op belanghebbende van toepassing zijn.

De beschikking van 1 mei 2021 waarin UHT aan belanghebbende meedeelde: “Helaas zien wij nu geen reden om u € 30.000,- uit te betalen” bevat, na die mededeling, slechts een algemeen gestelde opsomming van argumenten die reden voor het niet toekennen van de uitkering op grond van de toen geldende Catshuisregeling zouden kunnen zijn. Niet wordt uitgelegd waarom UHT nog niet in staat was om te beoordelen of zich in het geval van belanghebbende een van die gevallen voordeed. De Commissie meent dat deze argumentatie niet kan worden aangemerkt als een deugdelijke motivering van de beschikking als bedoeld in artikel 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht.

Bij de schriftelijke reactie en de aanvulling daarop heeft UHT echter inmiddels wel duidelijkheid verschaft over het al dan niet toekennen van compensatie.
De Commissie meent dat UHT gelet op de omvang van het beoordelingsverzoek en het beperkte toetsingskader van de lichte toets heeft mogen oordelen dat zij geen reden zag om tot uitkering van € 30.000 aan belanghebbende over te gaan. Blijkens de schriftelijke reactie van 12 januari 2023 met producties, heeft aan de lichte toets een zorgvuldige afweging ten grondslag gelegen. De omstandigheid dat later, in het kader van een integrale beoordeling anders is geoordeeld, doet daaraan niet af. Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren dit bezwaar ongegrond te verklaren.

Bezwaarschrift 2

t.a.v. 2005
Gemachtigde heeft op de hoorzitting aangegeven dat dit jaar niet meer in geschil is omdat duidelijk is geworden dat belanghebbende in dit jaar geen KOT heeft ontvangen.

t.a.v. 2006
Gemachtigde heeft aangegeven dat ten onrechte niet is uitgezocht waarom het aantal opvanguren in 2006 naar beneden is bijgesteld. De Commissie heeft het volgende vastgesteld. Het aantal opvanguren per maand voor 2006 werd gecorrigeerd van 258 naar 22 uur. Belanghebbende heeft t.a.v. de KOT 2006 aan Belastingdienst/Toeslagen (B/T) een antwoordformulier teruggestuurd met daarbij de jaaropgave van de KOT 2006. Volgens deze jaaropgave bedroeg het aantal opvanguren voor het gehele jaar 2006 22 uur per maand (prod. 18 van het bezwaardossier).De door gemachtigde genoemde bijstelling is daarmee conform wet- en regelgeving uitgevoerd.

De Commissie is verder van mening dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2006 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen dan wel hardheid van het stelsel.

Reguliere bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Ook is er geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt.

t.a.v. 2007
Gemachtigde stelt dat belanghebbende voor dit toeslagjaar ten onrechte geen compensatie heeft ontvangen omdat zij in dit jaar wel degelijk kinderopvang heeft afgenomen.

De Commissie wijst op het antwoordformulier waarop belanghebbende heeft aangegeven geen gebruik te hebben gemaakt van kinderopvang in 2007 (productie 22 van het bezwaardossier). De Commissie is van mening dat B/T in het algemeen van de juistheid van deze informatie heeft mogen uitgaan. De bijstelling van de KOT 2007 is derhalve conform wet- en regelgeving uitgevoerd.

Nu de Commissie ook voor dit jaar verder geen aanknopingspunten heeft gevonden om af te wijken van het uitgangspunt dat dergelijke bijstellingen geen aanspraak op compensatie geven, adviseert zij dit bezwaar ongegrond te verklaren.

Compensatieberekening 2011 en 2012

Berekening immateriële schade
Gemachtigde heeft aangevoerd dat bij de berekening van de immateriële schade een onjuiste startdatum is gehanteerd aangezien er al in 2006 terugvorderingen hebben plaatsgevonden.

De Commissie overweegt dat op grond van de Wht de compensatie voor immateriële schade wordt berekend over de periode die is verstreken tussen de dagtekening van de beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor een KOT die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid of hardheid.

De Commissie overweegt dat als startdatum voor de berekening van de immateriële schade 3 november 2011 is genomen. Nu niet is gebleken dat er reeds in eerdere jaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel, kunnen de neerwaartse bijstellingen uit eerdere jaren niet als startdatum voor de berekening van de immateriële schade gelden. Dit bezwaaronderdeel is ongegrond.

2013
In haar nadere beschouwing naar aanleiding van de hoorzitting heeft UHT aangegeven dat uit het overzicht van het Landelijk Incasso Centrum t.a.v. 2013 is gebleken dat de KOT voor dat jaar is overgemaakt aan de kinderopvanginstelling. Omdat belanghebbende dat jaar minder opvanguren had afgenomen, is het teveel aan voorschot van haar teruggevorderd. Dit had echter door de opvanginstelling terugbetaald moeten worden. Gelet daarop is UHT van mening dat er toch sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor belanghebbende een beroep kan doen op de hardheidsregeling.

Gemachtigde heeft in zijn reactie op de nadere beschouwing aangegeven dat daarmee aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet zal worden gekomen. Gezien de toezegging van UHT, adviseert de Commissie het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren.

Rente en kosten
Gemachtigde stelt dat het onaannemelijk is dat belanghebbende onder component D geen rente heeft betaald en dat het bedrag onder I te laag is. UHT heeft in de schriftelijke reactie uiteengezet hoe deze posten zijn opgebouwd. De enkele stelling van gemachtigde is onvoldoende voor de conclusie dat belanghebbende meer rente heeft terugbetaald dan in de compensatieberekening is meegenomen. Dit bezwaaronderdeel is ongegrond.

Niet terugbetaalde/verrekende kinderopvangtoeslag
De gemachtigde heeft in eerste instantie aangegeven dat het bedrag onder component G niet klopt, omdat belanghebbende de gehele KOT terugbetaald heeft. Ter hoorzitting liet hij weten dat het bezwaar ten aanzien van het niet terugbetaalde bedrag met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 is komen te vervallen.


Beroepsmatig verleende rechtsbijstand
Gemachtigde heeft verzocht om de vergoeding voor juridische kosten toe te kennen voor de door belanghebbende ingediende bezwaarschriften t.a.v. de KOT voor de jaren 2006, 2007 en 2008.

De Commissie wijst in dit verband op artikel 2.3 lid 6 Wht, dat bepaalt dat een forfaitaire vergoeding wordt toegekend voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand die bij belanghebbende in rekening zijn gebracht. Een door belanghebbende zelf ingediend bezwaarschrift komt niet voor vergoeding in aanmerking . Dit bezwaaronderdeel is ongegrond.

Besluit onvoldoende gemotiveerd, onzorgvuldig
Gemachtigde heeft aangevoerd dat de compensatiebesluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat deze ondeugdelijk gemotiveerd zijn aangezien er bij de compensatiebeschikking- en berekening geen vindplaatsen en onderliggende stukken zijn gevoegd. De Commissie overweegt dat UHT met het schriftelijke verweer, de nadere beschouwing, de bijgevoegde producties en het gestelde ter hoorzitting de beschikkingen en de compensatieberekening voldoende heeft onderbouwd.

Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie adviseert het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond te verklaren en de besluiten met de kenmerk UHT-DH5 A en UHT-DC I te herroepen, dient er een proceskostenvergoeding te worden toegekend.

Conclusie

De Commissie concludeert dat bezwaarschrift 1 ongegrond en bezwaarschrift 2 deels gegrond is,, adviseert UHT de beschikkingen met kenmerk UHT-DH5 A en UHT-DC I ten aanzien van het toeslagjaar 2013 te herroepen en om bij beslissing op bezwaar:

  • de compensatieberekening aan te passen in overeenstemming met het vorenstaande;
  • een bedrag aan proceskostenvergoeding toe te kennen van 2 punten met een wegingsfactor 2 tegen het hoogste tarief;
  • het bezwaar voor het overige ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter