Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-04653

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 17 november 2021 met kenmerken UHT-DC-I A & UHT-DH5 A, 20 januari 2022 met kenmerk UHT-DC I en 16 februari 2022 met kenmerken UHT-DC-I A & UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 3 maart 2022 (UHT-DC I) en 31 maart 2022 (UHT-DC-I A en UHT-DH5 A)

Hoorzitting: 22 augustus 2024

Overdracht advies aan UHT: 29 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de
bezwaren in de onderhavige zaak gedeeltelijk gegrond te verklaren, het bestreden
besluit met kenmerk UHT-DC I deels te herroepen en opnieuw te beslissen met
inachtneming van dit advies en de bezwaren tegen de overige beschikkingen
ongegrond te verklaren. Tevens adviseert de Commissie het verzoek om vergoeding
van de proceskosten toe te wijzen ter zake van het bezwaar tegen de beschikking
met kenmerk UHT-DC I.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 17 november 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A, tegen de beschikking van 20 januari 2022 met kenmerk UHT-DC I en tegen de beschikkingen van 16 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 12 februari 2020 telefonisch een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2014, 2015, 2016, 2019 en 2020. In overleg met belanghebbende is dit verzoek uitgebreid met de toeslagjaren 2013, 2017 en 2018.
  • Bij beschikking van 30 april 2021, met kenmerk UHT-B DMB 2, heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat hij recht heeft op een forfaitair compensatiebedrag van € 30.000 (Catshuisregeling). Dit bedrag is uitbetaald aan belanghebbende.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van
    belanghebbende op 1 oktober 2022 aan UHT verstuurd. CvW heeft - kort samengevat - geoordeeld dat belanghebbende over de toeslagjaren 2014, 2015, 2018, 2019 en 2020 niet in aanmerking komt voor compensatie op basis van vooringenomen handelen of hardheid van het stelsel.
  • Bij vooraankondiging van 17 november 2021, met kenmerk UHT-VC I, heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat hij recht heeft op een voorlopig compensatiebedrag van € 30.000 (inclusief aanvulling Catshuisregeling). Omdat belanghebbende al een bedrag van € 30.000 had ontvangen, heeft geen nabetaling plaatsgevonden.
  • Bij beschikking van 17 november 2021, met kenmerk UHT-DC-I A, heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat hij geen recht heeft op compensatie over de
    toeslagjaren 2014, 2015, 2018, 2019 en 2020 wegens vooringenomenheid.
    Bij beschikking van 17 november 2021, met kenmerk UHT-DH5 A, heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat hij geen recht heeft op compensatie over de
    toeslagjaren 2014 en 2015 wegens hardheid van het stelsel.
  • Bij beschikking van 17 november 2021, met kenmerk UHT-DH A, heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat hij na een herbeoordeling geen recht heeft op
    compensatie over de toeslagjaren 2018, 2019 en 2020 wegens hardheid van het
    stelsel.
  • Bij beschikking van 20 januari 2022, met kenmerk UHT-DC I, heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat hij recht heeft op een definitief compensatiebedrag van € 29.093 wegens vooringenomen handelen over de toeslagjaren 2016 en 2017. Hierbij is vermeld dat de beoordeling van toeslagjaar 2013 nog liep. Omdat belanghebbende al een bedrag van € 30.000 had ontvangen, heeft geen nabetaling plaatsgevonden.
  • Bij beschikking van 16 februari 2022, met kenmerk UHT-DC-I A, heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat hij geen recht heeft op compensatie over het
    toeslagjaar 2013 wegens vooringenomenheid.
  • Bij beschikking van 16 februari 2022, met kenmerk UHT-DH5 A, heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat hij geen recht heeft op compensatie over het
    toeslagjaar 2013 wegens hardheid van het stelsel.
  • Bij brief van 3 maart 2022 heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 20 januari 2022 met kenmerk UHT-DC I.
  • Bij brief van 30 maart 2022, ingekomen op 31 maart 2022, heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 16 februari 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.
  • Bij brief van 8 september 2022 heeft gemachtigde de gronden van bezwaar aangevuld.
  • Op 8 januari 2024 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaren van
    belanghebbende.
  • Op 22 augustus 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
  • UHT heeft op 30 september 2024 per e-mail een aanvullende reactie ingediend.
    Gemachtigde heeft de Commissie telefonisch geïnformeerd dat belanghebbende afziet van een reactie op het bericht van UHT van 30 september 2024.
  • De Commissie heeft de bezwaren behandeld en het hiernavolgende
    advies opgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
Belanghebbende voert aan dat sprake is van een schending van het motiveringsbeginsel, nu het belanghebbende op basis van het aan hem verstrekte dossier onvoldoende duidelijk is geworden waarom hij wel recht heeft op compensatie over de toeslagjaren 2016 en 2017, maar geen recht heeft op compensatie over de overige toeslagjaren. Ook is hem onvoldoende duidelijk geworden hoe UHT tot de hoogte van de toegekende compensatie is gekomen. Dit leidt volgens belanghebbende tot een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie is van oordeel dat UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking weliswaar niet voldoende heeft toegelicht, maar dat UHT door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en overige producties het bestreden besluit voldoende heeft onderbouwd. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Recht op compensatie
Belanghebbende stelt in bezwaar dat hij ook recht heeft op compensatie over de toeslagjaren 2014, 2015, 2018, 2019 en 2020, omdat de onderbouwing van het tegendeel volgens hem ontbreekt. De Commissie overweegt hierover als volgt.

Toeslagjaren 2014 en 2015
Belanghebbende is over de toeslagjaren 2014 en 2015 onderworpen aan een
rechtmatigheidsonderzoek (CAF1513 Tyndrum). In het kader van dit onderzoek heeft een brede uitvraag van bewijsstukken plaatsgevonden op 12 januari 2016. Belanghebbende heeft alle verzochte stukken aangeleverd op 4 februari 2016. Op basis van de ontvangen informatie heeft geen neerwaartse bijstelling van de KOT plaatsgevonden. De neerwaartse bijstelling over het toeslagjaar 2014 vond zijn grondslag in het feit dat belanghebbende de KOT per 25 juni 2014 heeft stopgezet. Belanghebbende heeft die stopzetting niet betwist. De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt dat, ondanks de eenmalige brede uitvraag van bewijsstukken, geen aanleiding bestaat om compensatie op grond van vooringenomenheid of hardheid toe te kennen over de toeslagjaren 2014 en 2015. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Toeslagjaren 2018 tot en met 2020
Belanghebbende heeft KOT over het toeslagjaar 2018 aangevraagd per 9 januari 2018. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft bij belanghebbende verzocht om aanvullende informatie. Ook na het versturen van een rappelbrief heeft B/T geen informatie van belanghebbende ontvangen en de KOT aanvraag vervolgens afgewezen. In het invulformulier staat dat belanghebbende in de toeslagjaren 2018 en 2019 geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang. Belanghebbende heeft de kinderopvang in die jaren in de privésfeer geregeld.

Uit het dossier volgt dat inderdaad geen aanvragen KOT zijn gedaan over de toeslagjaren 2019 en 2020. Daarbij moet worden opgemerkt dat het toeslagjaar 2020 buiten de reikwijdte van de Wht en daarmee deze bezwaarprocedure valt. De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt dat belanghebbende over het toeslagjaar 2018 op grond van artikel 2.1 Wht geen recht heeft op compensatie, omdat geen opvang is genoten bij een geregistreerde kinderopvanginstelling. Belanghebbende voldeed daarmee niet aan de voorwaarden van artikel 1.5 Wet kinderopvang. De Commissie kan UHT ook volgen in het ingenomen standpunt dat
belanghebbende over het toeslagjaar 2019 geen recht heeft op compensatie nu
belanghebbende over dit toeslagjaar geen KOT heeft aangevraagd. De Commissie adviseert het bezwaar op deze punten ongegrond te verklaren.

Hoogte van de compensatieberekening
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat onvoldoende is toegelicht hoe het
compensatiebedrag tot stand is gekomen. De Commissie merkt op dat UHT in de schriftelijke reactie per onderdeel gemotiveerd heeft toegelicht hoe elk onderdeel van de compensatieberekening tot stand is gekomen. Eventuele tekortkomingen in de motivering van de beschikking zijn daarmee hersteld.

Vergoeding voor juridische hulp (component k)
Belanghebbende stelt dat hij in het verleden voor het maken van bezwaar tegen beschikkingen KOT gebruik heeft gemaakt van beroepsmatig verleende juridische bijstand. Volgens belanghebbende is dit niet meegenomen in de compensatieberekening en heeft belanghebbende een te lage vergoeding voor juridische hulp ontvangen.

In de schriftelijke reactie is door UHT ingegaan op de berekening van de vergoeding voor juridische hulp. UHT heeft uitgelegd dat belanghebbende een vergoeding op basis van één procespunt per toeslagjaar heeft ontvangen wegens het indienen van beroepschriften met betrekking tot de toeslagjaren 2016 en 2017. UHT heeft verder gesteld dat belanghebbende in de bezwaarfase geen gebruik heeft gemaakt van beroepsmatig verleende bijstand en dat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Belanghebbende heeft dat niet betwist en aldus niet aannemelijk gemaakt dat hij in bezwaar tegen beschikkingen KOT over de toeslagjaren 2016 en 2017 gebruik heeft gemaakt van beroepsmatig verleende juridische bijstand.

UHT heeft toegelicht dat de wel toegekende vergoeding voor juridische hulp niet correct en in het nadeel van belanghebbende is berekend. UHT heeft een te laag tarief per procespunt gehanteerd voor de berekening van de proceskosten. De Commissie neemt met instemming kennis van het standpunt om de berekening van deze component in het voordeel van belanghebbende te wijzigen bij het nemen van de beslissing op bezwaar. De Commissie adviseert UHT, conform haar eigen standpunt, de vergoeding voor juridische hulp in het voordeel van belanghebbende te wijzigen en het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren.

Vergoeding voor immateriële schade (component l)
De Commissie adviseert UHT om, nu het bezwaar met betrekking tot component k gegrond wordt geacht, de immateriële schadevergoeding te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar. De Commissie adviseert daarbij alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies en het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren.

Rentevergoeding over gemiste KOT (component m)
UHT heeft gesteld dat zij ambtshalve de berekening van de rentevergoeding over gemiste KOT heeft gecontroleerd. De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt dat de rentevergoeding over gemiste KOT niet juist, maar in het voordeel van belanghebbende, is berekend. De Commissie adviseert de berekening van deze component overeenkomstig het eigen standpunt van UHT in stand te laten en het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is en het bestreden besluit met kenmerk UHT-DC I dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek om een proceskostenvergoeding in deze bezwaarprocedure toe te wijzen.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar dat gericht is tegen de bestreden beschikking van 20 januari 2022 met
    kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren ten aanzien van de berekening
    van de vergoeding voor juridische hulp (component k) en aan belanghebbende de juiste
    vergoeding ter zake van juridische hulp toe te kennen;
  • de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot aan de dagtekening van de
    beslissing op bezwaar;
  • de aanvullende vergoeding van 1% aan te passen;
  • het bestreden besluit op dit punt te herroepen;
  • de overige bezwaren tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I en de bezwaren
    tegen de overige in deze procedure aan de orde zijnde beschikkingen ongegrond te
    verklaren;
  • het verzoek om een proceskostenvergoeding in de procedure tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I toe te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter