Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-03554

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 2 juli 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 15 december 2021

Hoorzitting: 1 december 2022

Overdracht advies aan UHT: 23 maart 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT):

  • de bezwaren van [partner] niet-ontvankelijk te verklaren.
  • de bezwaren van belanghebbende gedeeltelijk gegrond te verklaren;
  • het compensatiebedrag te verhogen;
  • aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] en namens [belanghebbende] en [partner] ingediende bezwaarschrift d.d. 14 december 2021 is gericht tegen de beschikking van UHT van 2 juli 2021 (UHT-DC I) houdende vaststelling definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904, hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende een compensatiebedrag toegekend ter hoogte van € 111.091.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 2 juli 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

De compensatie bestaat uit:

  • vergoeding van door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) teruggevorderde of niet toegekende KOT (artikel 2.3 lid 1 Wht);
  • vergoeding van de door de B/T opgelegde bestuurlijke boete voor verzuim of vergrijp (artikel 2.3 lid 2 Wht);
  • vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag (artikel 2.3 lid 3 Wht);
  • vergoeding van immateriële schade van €500,- per zes maanden (artikel 2.3 lid 4 Wht);
  • vergoeding van de invorderingskosten, inclusief rente (artikel 2.3 lid 5 Wht);
  • vergoeding van beroepsmatig verleende juridische hulp (artikel 2.3 lid 6 Wht);
  • rentevergoeding over gemiste KOT (artikel 2.3 lid 7 Wht);
  • extra vergoeding van 1% over het gehele compensatiebedrag (artikel 2.3 lid 8 Wht).

Procesverloop

  • Bij brief van 11 mei 2021 (UHT-VC I) heeft de UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie toegekend van € 111.091
  • Bij de definitieve beschikking van 2 juli 2021 (UHT-DC I) is het definitieve compensatiebedrag vastgesteld op € 111.091.
  • Tegen de definitieve beschikking heeft gemachtigde op 15 december 2021 een pro-forma bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 10 juni 2022 aangevuld met gronden.
  • De UHT heeft op 5 augustus 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
  • Op 1 december 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Het bestreden besluit dateert van 2 juli 2021. Het bezwaarschrift is ontvangen op 15 december 2021. Het bezwaarschrift is dus niet binnen de geldende termijn van zes weken ingediend.

Belanghebbende stelt dat zij het bestreden besluit van 2 juli 2021 niet ontvangen heeft. UHT heeft er geen bezwaar tegen om het bezwaar wegens verschoonbare termijnoverschrijding ontvankelijk te verklaren. UHT voert daartoe aan dat het besluit niet aangetekend aan belanghebbende gezonden is. De Commissie adviseert tot ontvankelijk verklaren van het bezwaar.

De partner van belanghebbende
Hoewel het bezwaarschrift is ingediend namens twee personen, te weten belanghebbende en haar partner, is tijdens de hoorzitting gebleken dat de bestreden besluiten uitsluitend betrekking hebben op belanghebbende, en niet op partner.

Hoewel de Commissie begrijpt dat hierover misverstanden kunnen zijn ontstaan in de communicatie met de persoonlijke zaakbehandelaar, is de partner in deze zaak niet als belanghebbende aan te merken. Hij is namelijk geen aanvrager van KOT geweest als ouder of partner in de zin van de Wet kinderopvang. De partner is niet getroffen in een zodanig eigen, objectief, persoonlijk, actueel en voldoende zeker rechtstreeks belang om hem als belanghebbende in deze procedure te kunnen aanmerken.

De Commissie stelt derhalve vast dat alleen belanghebbende de belanghebbende is in deze zaak en niet de partner. De Commissie verklaart de bezwaren voor zover deze zien op de partner daarom niet-ontvankelijk

Ten overvloede: Mogelijk komt de partner in de nabije toekomst in aanmerking voor compensatie op grond van de (momenteel niet van kracht zijnde) ex-partnerregeling.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Betwiste informatie toeslagpartner en/ of toetsingsinkomen
De Commissie is van opvatting dat UHT in de schriftelijke reactie voldoende uiteen heeft gezet waarom de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van de KOT over de jaren 2009 en 2010 rekening heeft gehouden met zowel het inkomen van belanghebbende, als het inkomen van haar toenmalige toeslagpartner.
Daarbij merkt de Commissie op dat de Wht geen herziening beoogt van onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen. De Wht heeft immers niet tot doel om alsnog KOT uit te keren, maar richt zich tot de compensatie van onterecht teruggevorderde KOT.

Belanghebbende heeft in deze zaak dan ook geen in rechte te respecteren belang bij informatie over de identiteit van de toeslagpartner uit 2010.
Om die reden adviseert de Commissie UHT het bezwaar ten aanzien van dit punt ongegrond te verklaren.

Artikel 6 EVRM, recht op een eerlijk proces
Volgens belanghebbende/ gemachtigde zou geen sprake zijn van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 EVRM, omdat belanghebbende niet over het volledig dossier beschikt/beschikte en UHT wel. Belanghebbende zou in haar procesbelang zijn geschaad omdat belanghebbende niet zou beschikken over voor het voeren van verweer benodigde documenten.

Ook stelt belanghebbende in haar procesbelang te zijn geschaad omdat een gedeelte van het bezwaardossier onleesbaar is.

De Commissie overweegt hierover het volgende. De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Awb. Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen besluiten van UHT in aansluiting op adviezen van de Commissie kan belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.

Op 23 mei 2022 is aan de gemachtigde een brief met als bijlage de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende stukken, het bezwaardossier, gezonden.

Op 23 mei 2022 is aan belanghebbende tevens een termijn gesteld voor het aanvullen van gronden.

Uit het debat tussen partijen is niet gebleken dat UHT het bestreden besluit zou hebben kunnen baseren op andere stukken dan de door UHT in het geding gebrachte producties.

Dat een gedeelte van de producties (enkele bladzijden) niet leesbaar is, komt omdat de producties dubbelzijdig zijn ingescand. De onleesbare bladzijden vormen steeds de ‘doordruk’ van de bladzijde ervoor.

Belanghebbende heeft op alle door UHT in het geding gebrachte stukken kunnen reageren en zij heeft ook daadwerkelijk van haar mogelijkheid tot reageren gebruik gemaakt.

Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb, in samenhang gelezen met lid 4 van dat artikel, heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht om afschriften te verkrijgen van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De Commissie heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden om te komen tot het oordeel dat aan deze vereisten hier niet is voldaan.

De Commissie volgt belanghebbende dan ook niet in haar stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn. Om die reden acht de Commissie het bezwaar ten aanzien van dit punt in zoverre ongegrond.

De Commissie kan uit de stellingen van belanghebbende evenmin afleiden welke toepasselijke rechtsnorm krachtens de Archiefwet geschonden zou zijn. De Commissie leest in de stelling van belanghebbende geen schending van enige bepaling van de Archiefwet, zo al toepasselijk, waardoor zij in haar belangen direct is geschaad.

De Commissie ziet in deze grond dan ook geen aanleiding tot herroeping van het bestreden besluit te adviseren.

Redelijke termijn voor nadere reactie
Gemachtigde stelt dat zij twee weken de tijd zou hebben moeten gehad voor het reageren op de aanvullende schriftelijke reactie van UHT.

Tijdens de hoorzitting op 1 december 2022 is gelet op de door de gemachtigde eerder aanhangig gemaakte procedure “ Beroep niet tijdig beslissen” bij de [Rechtbank], expliciet afgesproken dat gemachtigde binnen een week zou reageren en uiterlijk op 22 december 2022 zou reageren op de aanvullende schriftelijke reactie van UHT. UHT diende de aanvullende schriftelijke reactie uiterlijk op 15 december 2022 aan de Commissie te doen toekomen.

De aanvullende schriftelijke reactie is op maandag 19 december 2022 aan gemachtigde gezonden met het verzoek op 22 december 2022 te reageren. Daarbij vroeg de secretaris of deze termijn nog haalbaar was of dat gemachtigde een extra werkdag nodig had.

Gemachtigde heeft niet om een langere reactietermijn (bijvoorbeeld tot 23 december 2022) verzocht. Gemachtigde heeft eigener beweging gereageerd op 22 december 2022. De Commissie acht de aan gemachtigde gegeven termijn in de gegeven omstandigheden redelijk. De Commissie volgt gemachtigde dan ook niet in haar standpunt dat belanghebbende “mogelijkerwijs geschaad zou zijn in haar verweer”.

Herberekening compensatiebedrag
Uit de aanvullende schriftelijke reactie van UHT blijkt dat het berekende compensatiebedrag te laag is.

UHT heeft toegezegd om het compensatiebedrag opnieuw te berekenen, en:

  • (post d) uit te gaan van een bedrag ad € 38.860,- in plaats van € 41.975,- als het verschil met de laatst vastgestelde beschikking KOT 2010;
  • (post l) uit te gaan van 24 december 2010 als aanvangsdatum voor de berekening van immateriële schadevergoeding;
  • als gevolg van de twee voorgaande aanpassingen ook (post m) de rentevergoeding over gemiste KOT als (post n) de aanvullende vergoeding 1% te verhogen conform het bepaalde in artikel 2.3 Wet Hersteloperatie Toeslagen.

De Commissie acht de bezwaren tegen de hoogte van het compensatiebedrag in zoverre gegrond.

De Commissie volgt belanghebbende niet in haar standpunt dat, als gevolg van bovenstaande aanpassingen, ook de vergoeding materiële schade (component f), zou moeten worden verhoogd. De materiële schadevergoeding van 25% wordt immers berekend over het bedrag dat belanghebbende eerder moest terugbetalen of niet heeft gekregen (post c uit de compensatieberekening). Deze post (= 25% van € 38.860) zal in de herziene compensatieberekening niet wijzigen.

De Commissie acht het bezwaar tegen de hoogte van de compensatievergoeding in zoverre ongegrond.

Persoonlijke situatie
Belanghebbende heeft het gevoel dat geen rekening wordt gehouden met haar persoonlijke situatie.

Indien belanghebbende meent dat zij met het forfaitaire compensatiebedrag niet voldoende is gecompenseerd en in aanmerking wenst te komen voor vergoeding van de werkelijk geleden schade, kan hiervoor een verzoek worden ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Immers heeft de onderhavige bezwaarschriftprocedure alleen betrekking op de toekenning van standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijk geleden schade. Hiervoor is de procedure bij voormelde commissie bestemd.

Vergoeding betaalde schulden
Gemachtigde heeft tijdens de hoorzitting laten weten dat zij inmiddels een aanvraag heeft kunnen indienen bij het loket private schulden van Sociale Banken Nederland (SBN).

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ten dele gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Naast de niet ontvankelijkheid van dat deel van de bezwaren dat gericht is op de partner van belanghebbende, adviseert de Commissie UHT:

  • het bezwaar van belanghebbende voor het overige deels gegrond te verklaren
  • bij beslissing op bezwaar het aan belanghebbende op grond van artikel 2.3 Wet Hersteloperatie Toeslagen toekomende compensatiebedrag te herzien. Het compensatiebedrag dient op de volgende onderdelen te worden aangepast:

(post d) als het verschil met laatst vastgestelde beschikking KOT 2010 dient te worden uitgegaan van een bedrag ad € 38.860,- in plaats van €41.975,--

(post l) als aanvangsdatum voor de berekening van immateriële schadevergoeding dient te worden uitgegaan van 24 december 2010;

als gevolg van de twee voorgaande aanpassingen dienen ook (post m) de rentevergoeding over gemiste KOT evenals (post n) de aanvullende vergoeding 1% te worden verhoogd conform het bepaalde in artikel 2.3 Wht.

  • en een proceskostenvergoeding toe te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee tegen het hoogste tarief.
  • belanghebbende te informeren over de wijze waarop een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade kan worden ingediend.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Voorzitter