BAC 2022-08429
Publicatiedatum 06-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 19 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 22 juni 2022
Hoorzitting: 12 maart 2024
Overdracht advies aan UHT: 14 mei 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) om het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het namens de belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 19 mei 2022.
In de bestreden beschikking is aan de belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 47.173 toegekend voor de toeslagjaren 2015, 2016 en 2017. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft in die periode fouten gemaakt bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022, houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht), in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 van deze wet moeten de bestreden beschikkingen worden aangemerkt als genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 29 december 2020 heeft de belanghebbende een verzoek ingediend tot herbeoordeling van KOT over de toeslagjaren 2015, 2016 en 2017.
- Bij beschikking van 26 mei 2021 heeft UHT op basis van de lichte toets een bedrag van € 30.000 toegekend.
- Op 19 mei 2022 is het definitieve compensatiebedrag voor genoemde jaren vastgesteld op € 47.173.
- Op 21 juni 2022 is namens de belanghebbende een pro forma bezwaarschrift ingediend, dat op 22 juni 2022 door UHT is ontvangen.
- Op 6 februari 2023 zijn aanvullende gronden van bezwaar ingediend.
- Op 10 februari 2023 heeft UHT schriftelijk op het bezwaar gereageerd.
- Op 12 maart 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit advies gevoegd.
- Na afloop van de hoorzitting heeft UHT per e-mail de berekeningen van de rentevergoeding over de gemiste KOT voor de toeslagjaren 2015, 2016 en 2017 toegestuurd. Gemachtigde heeft op 18 maart 2024 aangegeven geen verdere opmerkingen te hebben.
- De Commissie bestaande uit J. Aanzi (fungerend voorzitter), mr. G. Ham en mr. F.J. van der Vaart (leden), heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
De ontvankelijk van het bezwaarschrift is niet in geschil.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Gemachtigde heeft tijdens de hoorzitting en na ontvangst van de berekening van de rentevergoeding over de gemiste KOT, aangegeven dat, naar aanleiding van het door UHT in de schriftelijke reactie ingenomen standpunt, enkel nog ten aanzien van de aanvangsdatum van de immateriële schadevergoeding advies van de Commissie is gewenst.
Aanvangsdatum immateriële schadevergoeding
Gemachtigde stelt dat voor de startdatum van de immateriële schadevergoeding moet worden uitgegaan van 21 maart 2015 (eerste uitvraag van informatie) dan wel 18 mei 2015 (eerste afwijzing KOT) in plaats van 26 december 2016. De stress en onzekerheid over het al dan niet ontvangen van KOT zijn toen al begonnen voor belanghebbende. Voorts stelt gemachtigde dat niet uit het dossier kan worden afgeleid of de gevraagde informatie niet door belanghebbende is aangeleverd. Belanghebbende dient derhalve op dit punt het voordeel van de twijfel te krijgen.
De Commissie overweegt dat volgens artikel 2.2 lid 1 onder a juncto 2.3 lid 4 Wht wordt gerekend met de dagtekening van een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid dan wel hardheid. Uit het bezwaardossier blijkt dat namens belanghebbende door een medewerker van de gemeente Amersfoort herhaaldelijk contact is geweest met een medewerker van B/T over de KOT. Uit de stukken blijkt ook dat B/T belanghebbende om extra informatie heeft gevraagd, voorts blijkt uit de contacten dat de KOT tijdelijk is stopgezet omdat de arbeidsintegratie van belanghebbende ook tijdelijk was stopgezet.
De Commissie kan zich voorstellen dat de gang van zaken rondom de aanvraag van KOT in 2015, gelet ook op de aanvullende bewijsstukken die vanwege het re-integratietraject van belanghebbende vereist waren voor het toekennen van KOT, als stressvol ervaren is. Echter, is de Commissie met UHT van mening dat het niet toekennen en beëindigen van KOT in dit geval geen direct gevolg is van vooringenomenheid dan wel hardheid. Om die reden kunnen de door gemachtigde voorgestelde data niet als aanvangsdatum voor de immateriële schadevergoeding worden gebruikt. Het bezwaar is op dit punt ongegrond.
Overigens merkt de Commissie op dat UHT de immateriële schadevergoeding heeft berekend vanaf 20 december 2016, terwijl de eerste neerwaartse correctie is gedateerd op 21 januari 2017. UHT heeft aangegeven de gehanteerde datum niet in het nadeel van belanghebbende aan te passen.
Compensatieberekening
Tijdens de hoorzitting heeft de uitvoeringsorganisatie erkend dat bij het berekenen van de rentevergoeding over de gemiste kinderopvangtoeslag (KOT) onjuiste data zijn gebruikt (regel o van de compensatieberekening). Hierdoor dienen de bedragen voor de rentevergoeding naar boven te worden bijgesteld.
Daarnaast is voor het toeslagjaar 2016 vastgesteld dat de hoogte van de KOT vóór het onderzoek (regel a van de compensatieberekening) moet worden aangepast naar € 24.622, aangezien aannemelijk is dat er ook in december 2016 gebruik werd gemaakt van kinderopvang. Deze wijziging heeft ook gevolgen voor andere onderdelen van de berekening, te weten de componenten c en e.
De uitvoeringsorganisatie acht het bezwaar op deze punten gegrond en heeft toegezegd de compensatieberekening dienovereenkomstig aan te passen in de beslissing op bezwaar. De Commissie adviseert om uitvoering te geven aan deze toezeggingen en de compensatieberekening aan te passen zoals in de schriftelijke reactie is opgenomen.
Verder heeft de uitvoeringsorganisatie aan de Commissie meegedeeld dat zij – in afwijking van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) – bij een (gedeeltelijk) gegrond bezwaar als einddatum voor de berekening van immateriële schadevergoeding de datum van de beslissing op bezwaar hanteert. De Commissie adviseert om ook in dit geval dat beleid toe te passen.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, bestaat er aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee proceshandelingen (indiening bezwaarschrift en hoorzitting), met een wegingsfactor twee. In lijn met eerdere adviezen adviseert de Commissie om hierbij de maximale vergoeding toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande adviseert de Commissie:
- het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond te verklaren en de compensatieberekening aan te passen conform de hierboven genoemde overwegingen; en
- een proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter