Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-03563

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 16 november 2021 met kenmerk UHT-DH5 A en 30 mei 2022 met kenmerk UHT-DC-I

Hoorzitting: 26 januari 2023

Overdracht advies aan UHT: 1 maart 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift van 30 mei 2022 gegrond te verklaren, het besluit met kenmerk UHT-DC I te herroepen en een proceskostenvergoeding toe te kennen. De Commissie adviseert om het bezwaarschrift van 16 november 2021 ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: kot) en definitieve beschikking compensatie kot.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie toegekend voor toeslagjaren 2012, 2013 en 2016, en is geen tegemoetkoming toegekend voor toeslagjaar 2015.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht. Dit geldt ook voor de bestreden beschikkingen.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 20 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2012, 2013, 2015 en 2016.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 5 oktober 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende het jaar 2015 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • Bij beschikking van 16 november 2021 (UHT-DC I A) heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat de compensatie voor toeslagjaar 2015 is afgewezen.
  • Eveneens bij beschikking van 16 november 2021 (UHT-DH5 A) heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een hardheidstegemoetkoming voor toeslagjaar 2015.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 28 december 2021 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • Bij beschikking van 30 mei 2022 (UHT-DC I) heeft UHT aan belanghebbende voor de toeslagjaren 2012, 2013 en 2016 een definitieve compensatie toegekend van € 49.517,-.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 7 juli 2022 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 21 augustus 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
  • Bij brief van 15 januari 2024 heeft gemachtigde een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 22 januari 2024 een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 26 januari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies.
  • Naar aanleiding van de hoorzitting heeft UHT op 6 februari 2024 een nadere schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde heeft daar op 14 februari 2024 op gereageerd.
  • Dit advies wordt uitgebracht door mr. M.B. Weijers, mr. R.R. Winter en J. Aanzi.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de toegekende compensatie voor toeslagjaren 2012, 2013 en 2016 op de juiste wijze heeft berekend en of zij terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor toeslagjaar 2015 af te wijzen.

Gemachtigde heeft aangevoerd dat zonder het volledige dossier niet valt te controleren of de gegevens waarop het besluit rust correct zijn. De Commissie is van oordeel dat UHT met de in de schriftelijke reactie van 21 augustus 2023 gegeven toelichting en de daarbij overgelegde stukken voldoende duidelijkheid over de berekening heeft gegeven. De Commissie acht de bestreden besluiten daarmee voldoende onderbouwd. Voor zover bij het nemen van de beschikkingen sprake zou zijn geweest van een onvolledige toelichting, is dat gebrek daarmee hersteld.

De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade dient overeenkomstig artikel 2.3 lid 4 berekend te worden vanaf de eerste neerwaartse correctiebeschikking tot aan de definitieve compensatiebeschikking. UHT heeft aangegeven dat de berekening van de forfaitaire vergoeding in de compensatieberekening onjuist is en zal worden aangepast. Het bezwaar is op dit punt gegrond.

Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht wordt, kortweg, over het bedrag van de gemiste KOT als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. In de compensatieberekening is de rente over de gemiste KOT opgenomen bij component O. UHT heeft in haar schriftelijke reactie erkend dat de berekening onjuist is en dat in de nieuwe berekening op een hogere rentevergoeding wordt uitgekomen. Het bezwaar op dit punt is dan ook in zoverre gegrond. De (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar zal ook leiden tot aanpassing van alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende vergoedingen met inachtneming van dit advies. Daarbij zal de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade en van de desbetreffende vergoedingen dienen te worden vastgesteld op de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar. Aangezien UHT en de Commissie het bezwaar op dit punt gegrond achten en de Commissie tot herroeping van de bestreden beschikking met het kenmerk (UHT-DC I) zal adviseren, wordt tevens een toekenning van een proceskostenvergoeding geadviseerd.

Belanghebbende heeft ten slotte aanspraak gemaakt op compensatie of tegemoetkoming over het toeslagjaar 2015. Zij stelt zich op het standpunt dat de KOT over dat jaar niet aan haar ten goede is gekomen. De Commissie kan haar daarin niet volgen. Uit de LIC-overzichten volgt immers dat de KOT over 2015 is verrekend met een te betalen bedrag aan KOT over 2011. De laatstgenoemde schuld is daardoor afgenomen. Dat het jaar 2011 niet in de integrale beoordeling is betrokken, doet daar niet aan af. Het opgeworpen bezwaar kan dus niet tot het door belanghebbende gewenste resultaat leiden.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • Het bezwaarschrift tegen de beschikking met het kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren ten aanzien van de vergoeding voor immateriële schade en de rente over gemiste kot en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies, en daarbij de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade en van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar en deze beschikking in zoverre te herroepen;
  • Het bezwaarschrift tegen de beschikking met het kenmerk UHT-DH5 A ongegrond te verklaren;
  • Een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter