Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-03533

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 9 december 2021 met kenmerk UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 20 januari 2022

Hoorzitting: 24 januari 2024

Overdracht advies aan UHT: 1 februari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 9 december 2021 (UHT-DH5 A).

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend voor de periode januari tot en met juni 2007 en de toeslagjaren 2010 en 2011.

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 12 augustus 2020 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2007 tot en met 2011.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 15 oktober 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de periode januari tot en met juni 2007 en de toeslagjaren 2010 en 2011 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
  • Bij beschikking van 9 december 2021 is belanghebbende bericht dat hij geen recht heeft op compensatie KOT voor de periode januari tot en met juni 2007 en de toeslagjaren 2010 en 2011.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 20 januari 2022, ingekomen op dezelfde datum, tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 23 juni 2022 heeft gemachtigde nadere gronden van bezwaar aangevoerd.
  • Op 15 december 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
  • Op 24 januari 2024 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Waar gaat het om?
Aan belanghebbende is compensatie toegekend voor de periode juli tot en met december 2007, op grond van hardheid, en de toeslagjaren 2008 en 2009, op grond van individuele vooringenomenheid. Dat is in een ander besluit gebeurd, waartegen geen bezwaar is ingediend.
Waar wel bezwaar tegen is ingediend, en waar het hier om draait, is de weigering om ook compensatie toe te kennen voor de periode januari tot en met juni 2007, en de toeslagjaren 2010 en 2011. Tijdens de hoorzitting heeft gemachtigde de bezwaargrond met betrekking tot toeslagjaar 2007 ingetrokken. Het gaat enkel nog om de weigering compensatie toe te kennen voor de toeslagjaren 2010 en 2011.

De Commissie gaat daar hieronder op in.

Toeslagjaren 2010 en 2011
Belanghebbende voert aan dat onduidelijk is op basis waarvan UHT het standpunt inneemt dat in deze jaren geen gekwalificeerde opvang is afgenomen. UHT heeft geen onderzoek gedaan hiernaar of navraag gedaan bij belanghebbende en zijn echtgenote. Dit is onzorgvuldig. In de toeslagjaren 2010 en 2011 is wèl gebruik gemaakt van kinderopvang omdat zowel belanghebbende als zijn echtgenote werkte, zodat zij recht hadden op KOT. Belanghebbende meent dat hij de KOT niet heeft stopgezet per 1 januari 2010.

De Commissie is van oordeel dat geen aanknopingspunt bestaat voor de opvatting dat belanghebbende de KOT niet heeft stopgezet per 1 januari 2010. Deze stopzetting blijkt naar de Commissie meent voldoende uit het xml-bestand (productie 21) nu hiervoor inloggen met de DigiD van belanghebbende was vereist.
De Commissie concludeert daarom dat belanghebbende op 30 december 2009 de KOT per 1 januari 2010 heeft stopgezet. Niet is gebleken dat daarna nog KOT is aangevraagd. Om voor compensatie in aanmerking te komen geldt dat men KOT dient te hebben ontvangen. Dat is voor de toeslagjaren 2010 en 2011 niet het geval geweest. In beginsel is daarom terecht geen compensatie toegekend voor deze periode.

Als er een causaal verband bestaat tussen het stopzetten van de KOT en vooringenomen behandeling door de Dienst Toeslagen (destijds: Belastingdienst/Toeslagen, B/T) in een eerder jaar - in dit geval de toeslagjaren 2008 en 2009 - kan hiervan worden afgeweken en toch compensatie worden toegekend als de ouder voldeed aan de voorwaarden voor de KOT. Een van die voorwaarden is dat gekwalificeerde opvang is afgenomen (artikel 1.5 Wet kinderopvang). Belanghebbende heeft echter geen bewijstukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat in 2010 en 2011 gebruik is gemaakt van kinderopvang en weet ook niet om welke kinderopvang het gaat. Naar de Commissie meent, heeft belanghebbende daarom niet aannemelijk gemaakt dat er (gekwalificeerde) kinderopvang is afgenomen in de toeslagjaren 2010 en 2011 en is terecht geen compensatie toegekend voor deze jaren.

Indien belanghebbende van mening is dat het gemis aan KOT over 2010 en 2011 het gevolg zou zijn van het feit dat hij over de voorafgaande jaren door B/T vooringenomen is behandeld, kan hij een verzoek om schadevergoeding indienen bij UHT die vervolgens de Commissie Werkelijke Schade daarover zal raadplegen.

Redelijke termijn
Belanghebbende heeft verzocht om een schadevergoeding op grond van het verstrijken van een redelijke termijn, onder verwijzing naar artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De Commissie volgt belanghebbende niet in dit standpunt en wijst erop dat dit pas in de (hoger)beroepsfase kan worden beoordeeld (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014, rechtsoverweging 4.4.1.).
Opmerking verdient dat belanghebbende op grond van de wettelijke regeling vanaf de eerste neerwaartse beschikking een schadevergoeding van € 500,- per half jaar heeft ontvangen wegens door het uitblijven van de beslissing op bezwaar ondervonden stress en ongemak.

Proceskostenvergoeding
Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure adviseert de Commissie, nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ongegrond is, geen vergoeding toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter