BAC 2022-02897
Publicatiedatum 06-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluiten: 15 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 23 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 19 november 2021 en 2 mei 2022
Hoorzitting: 13 december 2023
Overdracht advies aan UHT: 28 februari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren en de beschikking van 23 maart 2022 in zoverre te herroepen. Verder adviseert de Commissie UHT om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door [gemachtigde] namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 15 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en de Definitieve beschikking compensatie KOT van 23 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend voor de toeslagjaren 2007, 2010 en augustus tot en met december 2011. Aan belanghebbende is wél compensatie toegekend voor de toeslagjaren 2008, 2009 en januari tot en met juli 2011.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 6 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2007 tot en met 2011.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 2 september 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de toeslagjaren 2007, 2010 en augustus tot en met december 2011 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
- Bij beschikking van 15 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2007, 2010 en augustus tot en met december 2011.
- Gemachtigde heeft bij brief van 17 november 2021, ingekomen op 19 november 2021, tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
- Bij brief van 15 oktober 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie voor de jaren 2008, 2009 en januari tot en met juli 2011 aangekondigd van € 32.128,-.
- Bij zienswijzen van 17 november 2021 en 11 februari 2022 heeft gemachtigde hierop gereageerd.
- Bij beschikking van 23 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I is de voorlopige compensatie aangevuld tot € 33.267,-.
- Tegen deze beschikking heeft gemachtigde bij brief van 28 april 2022, ingekomen op 2 mei 2022, een bezwaarschrift ingediend.
- Bij brief van 27 maart 2023 heeft gemachtigde nadere gronden van bezwaar aangevoerd.
- Op 17 augustus 2023 en 12 december 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op beide bezwaarschriften.
- Op 13 december 2023 heeft ten behoeve van de bezwaarschriften van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
- Na de hoorzitting heeft UHT een aanvullende beschouwing gedateerd 4 januari 2024 verstrekt. Gemachtigde heeft daarop bij e-mailbericht van 17 januari 2024 gereageerd. Hierop heeft UHT bij aanvullende beschouwing gedateerd 23 januari 2024 gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De toekenning van compensatie voor de toeslagjaren 2008, 2009 en januari tot en met juli 2011
Belanghebbende betwist de hoogte van de toegekende compensatie.
Componenten n en o
De Commissie neemt met instemming kennis van het standpunt van UHT dat de einddatum van de rente gemiste KOT (component o) 23 maart 2022 had moeten zijn in plaats van 18 maart 2022 en dat dit in de beschikking op bezwaar zal worden aangepast voor zover de nieuwe berekening in het voordeel van belanghebbende is. Op dit punt is het bezwaar daarom gegrond. De vergoeding voor immateriële schade (component n) wordt daarom doorberekend tot aan de beschikking op bezwaar en de aanvullende vergoeding van 1% (component p) wordt verhoogd.
Component i, door belanghebbende betaalde rente en kosten
Belanghebbende betoogt dat component i, de door haar betaalde rente en kosten, te laag is vastgesteld. Bij het bedrag van € 572,- zouden nog € 89,- en € 8,- moeten worden opgeteld.
De Commissie is van oordeel dat UHT in haar aanvullende beschouwing gedateerd 12 december 2023 goed heeft uitgelegd waarom deze bedragen niet moeten worden opgeteld. Belanghebbende heeft deze uitleg ook niet bestreden. De Commissie concludeert dat deze bezwaargrond niet slaagt.
De afwijzing van compensatie voor de toeslagjaren 2007, 2010 en augustus tot en met december 2011
De Commissie overweegt dat de bijstellingen voor 2007 en 2010 hebben plaatsgevonden conform de door belanghebbende opgestuurde informatie (producties 16a en 41a) en vanwege een hoger gezamenlijk toetsingsinkomen. Naar de Commissie meent is sprake van reguliere correcties.
Belanghebbende heeft voor toeslagjaar 2010 een beroep gedaan op compensatie op grond van hardheid voor toeslagjaar 2010 vanwege fraude door een derde, KDV De Zeetuin. Daarover overweegt de Commissie naar aanleiding van de schriftelijke reacties van gemachtigde van 17 januari 2024 en van UHT van 23 januari 2024 als volgt. Naar het oordeel van de Commissie slaagt dit beroep niet. Hoewel de KOT voor de maanden augustus en september 2010 onterecht is overgemaakt naar KDV De Zeetuin, is van de situatie dat de KOT vervolgens bij belanghebbende is teruggevorderd, geen sprake. Van zodanige situatie moet echter wel sprake zijn om aanspraak op compensatie te kunnen maken. De ten onrechte betaalde KOT voor augustus en september 2010 is daarnaast verrekend met openstaande facturen en daarmee aan belanghebbende ten goede gekomen. Van hardheid vanwege fraude door een derde is daarom geen sprake. Daarom kan de Commissie niet adviseren om compensatie op grond van hardheid toe te kennen.
De Commissie heeft op basis van alle schriftelijke informatie en hetgeen ter zitting is verklaard geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt dat in deze toeslagjaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, hardheid of een kwalificatie van opzet/grove schuld (O/GS).
In de maanden augustus tot en met december 2011 heeft geen opvang meer plaatsgevonden bij een geregistreerde kinderopvanginstelling. Daarom bestond evident geen recht op KOT voor deze maanden, en daarmee evenmin recht op compensatie. De Commissie stelt vast dat belanghebbende geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat er wél opvang is genoten in de periode augustus tot en met december 2011. Naar het oordeel van de Commissie volgt hieruit dat belanghebbende op basis van de herbeoordeling geen recht heeft op een compensatiebedrag voor de jaren 2007, 2010 en de maanden augustus tot en met december 2011.
Werkelijke schade
In het geval van compensatie op grond van de Wht wordt aan gedupeerde ouders niet
steeds het werkelijke nadeel vergoed dat zij hebben ondervonden. Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door B/T hoger is dan de deels forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Wht, kan de ouder op grond van artikel 2.1 lid 3 Wht in aanmerking komen voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De ouder dient daartoe dan wel een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan CWS. Dit CWS-advies is vervolgens leidend bij het nemen van het besluit met betrekking tot de aanvullende compensatie.
Vragen gesteld op de hoorzitting
Belanghebbende heeft op de hoorzitting op diverse punten nog uitleg gevraagd aan UHT. Deze uitleg heeft UHT in de aanvullende beschouwing van 4 januari 2024 gegeven en is verder niet betwist door belanghebbende. De Commissie gaat er daarom vanuit dat hiermee de gewenste duidelijkheid is gegeven.
Equality of arms en persoonlijk dossier
Volgens belanghebbende zou geen sprake zijn van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 EVRM, omdat belanghebbende niet over het volledige dossier beschikt en UHT wel. Belanghebbende zou in haar procesbelang zijn geschaad omdat zij niet zou beschikken over voor het voeren van verweer benodigde documenten.
De Commissie overweegt hierover het volgende.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 Wht (voorheen artikel 49e Awir) heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken, met inbegrip van het bezwaardossier.
De Commissie is van mening dat voor deze bezwaarprocedure alle relevante stukken aan gemachtigde zijn toegestuurd. Dit is op 12 oktober 2023 gebeurd.
De Commissie wijst in dit verband nog op de uitspraak van rechtbank Gelderland van 13 juli 2023 (ECLI:NL:RBGEL:2023:3940), rechtsoverweging 7.2. Hierin overweegt de rechtbank dat, hoewel zij begrijpt dat eiseres graag over haar persoonlijk dossier wil beschikken, UHT alleen de op de zaak betrekking hebbende stukken hoeft te overleggen.
De Commissie volgt belanghebbende dus niet in haar stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn.
Proceskosten
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is en leidt tot
herroeping van het besluit van 23 maart 2022, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:
- het bezwaarschrift tegen de beschikking van 23 maart 2022 gegrond te verklaren ten aanzien van de berekening van de einddatum van de rentevergoeding gemiste KOT en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies, en daarbij de einddatum van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar;
- een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen van 2 punten met een wegingsfactor 2;
- het bezwaarschrift tegen de beschikking van 15 oktober 2021 ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter