Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-03458

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 oktober 2021 met kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschrift: 6 december 2021

Hoorzitting: 15 september 2022 en 8 december 2022

Overdracht advies aan UHT: 9 februari 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren. De Commissie komt tot de conclusie dat
de kinderopvangtoeslag pas vanaf december 2017 is stopgezet en
teruggevorderd. Dat moment is door CWS terecht als uitgangspunt genomen
voor de schade. De Commissie ziet voor het overige ook geen reden om van het
advies van CWS af te wijken.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde ingediende bezwaarschrift d.d. 3 december 2021, namens belanghebbende, is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) op 26 oktober 2021 genomen beschikking ‘aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade’ (hierna: CWS) met kenmerk UHT-HD CWS. Op basis van het betreffende CWS advies van 15 oktober 2021 werd aan belanghebbende een aanvullend bedrag van € 20.000 toegekend.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 26 oktober 2021 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 30 juni 2021 heeft belanghebbende een verzoek om aanvullende schadevergoeding bij CWS ingediend.
  • Op 28 juli 2021 heeft belanghebbende - vooruitlopend op het advies van CWS -
    een voorschot op de gevraagde aanvullende werkelijke schade ontvangen van €
    20.000 van UHT.
  • Op 3 augustus 2021 heeft CWS belanghebbende gehoord over zijn verzoek om
    aanvullende schadevergoeding.
  • Naar aanleiding van deze hoorzitting heeft belanghebbende op 8 september 2021
    aan CWS aanvullende gegevens opgestuurd ter onderbouwing van zijn verzoek
    om aanvullende schadevergoeding.
  • Op 14 september 2021 heeft belanghebbende specificaties opgestuurd ter
    onderbouwing van de eerder kenbaar gemaakte schadepost “emotionele schade
    gezin” ten bedrage van € 166.500,-.
  • CWS heeft UHT op 15 oktober 2021 geadviseerd om belanghebbende een
    aanvullende vergoeding van €20.000,- toe te kennen.
  • UHT heeft bij beschikking van 26 oktober 2021, met kenmerk UHT-HD CWS,
    uitvoering gegeven aan het CWS advies. Aangezien belanghebbende op 28 juli
    2021 al een voorschot aan werkelijke schade had ontvangen dat gelijk was aan
    het uiteindelijk bepaalde bedrag van aanvullende werkelijke schade, zoals
    geadviseerd door CWS, heeft belanghebbende geen additionele gelden ontvangen.
  • Bij brief van 3 december 2021 heeft gemachtigde pro forma bezwaar ingediend
    tegen de beschikking van UHT van 26 oktober 2021 met kenmerk UHT-HD CWS.
    De gronden van het bezwaar zijn op 10 februari 2022 aangevuld.
  • Op 1 augustus 2022 heeft UHT haar schriftelijke reactie (hierna: verweerschrift)
    ingediend bij de Commissie. Dit verweerschrift is aan gemachtigde toegestuurd.
  • Op 15 september 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden. Het verslag
    daarvan is op 11 oktober 2022 aan gemachtigde en UHT gestuurd.
  • De beslistermijn voor het besluit op bezwaar werd ter zitting, met instemming van
    de belanghebbende en diens gemachtigde, opgeschoven tot een nader te bepalen
    moment na een tweede hoorzitting. Op de eerste hoorzitting bleek een verschil
    van inzicht te bestaan over het feitelijke startmoment van de handelingen van
    Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) omtrent de toekenning van
    kinderopvangtoeslag die bij de belanghebbende schade hebben veroorzaakt.
    Besloten werd om hier eerst nader onderzoek naar te doen. UHT werd tot 15
    oktober 2022 in de gelegenheid gesteld nadere informatie aan te leveren over de
    jaren 2014, 2015, 2016 en 2017. Belanghebbende kreeg vervolgens de tijd tot 15
    november 2022 om dit ook te doen.
  • De Commissie heeft de afspraken die tijdens de hoorzitting van 15 september
    2022 met partijen zijn gemaakt per e-mail d.d. 4 oktober 2022 aan gemachtigde
    en UHT toegezonden.
  • UHT heeft d.d. 17 oktober en 29 november 2022 diverse documenten aangeleverd
    over 2014, 2015, 2016 en 2017, waaronder overzichten van het Landelijk Incasso Centrum van B/T (hierna: LIC overzichten) over de periode 2014 - 2017, relevante beschikkingen en correspondentie. Het secretariaat van de Commissie heeft de stukken op verzoek van gemachtigde in hard copy verstrekt.
  • Gemachtigde heeft op 15 en 17 november 2022 een aantal stukken aangeleverd aan de Commissie (een vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland d.d. 19 november 2019, de Beschikking kinderopvangtoeslag jaar/tijdvak 2015 van 27 januari 2018, een betalingsherinnering van 20 februari 2018 betreffende de terugvordering kinderopvangtoeslag 2017, en een kostenoverzicht terzake budget beheer door de Kredietbank Nederland over 2019 en 2020). Het secretariaat van de Commissie heeft de aangeleverde informatie doorgezonden naar UHT.
  • Op 8 december 2022 heeft de Commissie een tweede hoorzitting gehouden in
    aanwezigheid van belanghebbende, gemachtigde en UHT. Het verslag daarvan
    gaat als bijlage bij het advies.
  • Tijdens voormelde zitting heeft belanghebbende nog vier bijlagen (waaronder de
    LIC overzichten 2014 - 2017) ingebracht, welke zijn benoemd in het hoorverslag.
  • Tijdens de zitting van 8 december 2022 heeft belanghebbende tevens een kopie
    verschaft van pagina’s 408 en 521 van het hersteldossier.
  • Op 20 december 2022 bleek dat UHT op 1 december 2022 digitaal acht stukken
    had aangeleverd bij de BAC (de vier LIC overzichten over de jaren 2014 – 2017,
    een brief van B/T d.d. 9-05-2017 Kenmerk WS TGK15 met waarschuwing aan
    belanghebbende voor het niet aanleveren van informatie, pagina’s 408 en 521
    van het hersteldossier en een begeleidende e-mail met uitleg van UHT).
  • Omdat voormeld bericht met bijlagen niet bleek te zijn doorgestuurd aan
    gemachtigde en de Commissie voor de zitting van 8 december 2022, heeft de
    Commissie middels e-mailbericht van 21 december 2022 aan gemachtigde een
    extra termijn gegeven om schriftelijk op deze stukken te reageren voor 11 januari Deze termijn is ongebruikt verstreken.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het
voldoet aan de overige daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Adviseringskader
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt het kabinet gedupeerde
ouders de mogelijkheid om – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Artikel 2.1 lid 3 Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld. De gedupeerde ouder dient informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). De UHT legt dit verzoek voor advies voor aan CWS, en neemt vervolgens een besluit met betrekking tot de aanvullende compensatie. Dit besluit is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

CWS is een adviseur in de zin van artikel 3:5 van de Awb. UHT mag zich daarom op het
onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het onderzoek dat aan het advies ten grondslag ligt zorgvuldig is verricht (artikel 3:9 Awb).

UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende schadevergoeding volstaan
met verwijzing naar het advies van CWS, indien het advies zelf de motivering bevat en
van het advies kennis is of wordt gegeven (artikel 3:49 Awb).

Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen, is
het aangewezen dat de adviesprocedure zoveel mogelijk voldoet aan de vereisten van
artikel 6, eerste lid, EVRM (vgl. de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens ingezet met het arrest van 18 maart 1997 in de zaak Mantovanelli tegen
Franrkijk, zaak nr. 21497/93). Artikel 6 EVRM kent weliswaar geen uitdrukkelijke
motiveringsplicht, maar deze wordt ingelezen in de eis van ‘fair hearing’ (zie onder meer EHRM 9 december 1994, zaak nr. 18390/91 in de zaak Ruiz Torija tegen Spanje en EHRM 21 januari 1999, zaak nr. 30544/96 in de zaak Garcia Ruiz tegen Spanje).

UHT gaat bij de beslissing op bezwaar uit van het recht zoals het op dat moment luidt en neemt daarbij alle feiten en omstandigheden die op het moment van heroverweging bekend zijn (vgl. artikel 7:11 Awb). Dit betekent dat ook de gegevens die na het uitbrengen van het CWS-advies beschikbaar zijn gesteld, kunnen leiden tot een beslissing van UHT die afwijkt van het advies van CWS. UHT en CWS hebben immers met die nieuwe gegevens geen rekening kunnen houden.

Advisering CWS
De vraag die in een procedure als de onderhavige als eerste voorligt, is of UHT zich
mocht baseren op het advies van CWS. De Commissie stelt voorop dat een dergelijk
advies moet worden aangemerkt als deskundigenadvies. Op grond van vaste rechtspraak mag UHT bij de besluitvorming in beginsel van dit advies uitgaan.

Vervolgens dient te worden bepaald of CWS heeft geadviseerd binnen haar mandaat. De Wht neemt als grondslag voor de aanvullende schadevergoeding het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. De Commissie gaat hier tevens van uit. Voor het toekennen van schadevergoeding is immers een (wettelijk) kader nodig. Het door CWS toegepaste beoordelingskader is het meest passend om tot een behoorlijke toemeting van de schadevergoeding aan gedupeerde ouders te komen.

De Commissie is om die reden van oordeel dat CWS het civielrechtelijke
schadevergoedingsrecht terecht als uitgangspunt heeft genomen (zoals zij reeds eerder heeft overwogen in haar adviezen van 29 april 2022, BAC 2021-2219, en van 15 jun 2022, BAC 2021-2354).

De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit
geval kon baseren op het advies van CWS.

Vergoeding voor inkomensschade van de belanghebbende
In het bestreden besluit heeft UHT op advies van CWS onderscheid gemaakt tussen twee periodes, namelijk de periode vóór december 2017 en de periode vanaf december 2017.

De reden hiervoor is dat de KOT (toeslagjaar 2017) per brief van 2 december 2017 met
kenmerk HHAS is stopgezet. Belanghebbende had niet gereageerd op de brief van 11
oktober 2017 met kenmerk HHVI met het verzoek om bewijstukken op te sturen over
toeslagjaar 2017. In de brief van 2 december 2017 met kenmerk HHAS werd belanghebbende tevens de mogelijkheid gegeven om alsnog binnen 2 weken de
gevraagde bewijsstukken op te sturen.

Bij gebreke daarvan werd de terugvordering gestart op 29 december 2017.

In de periode daaraan voorafgaand waren er - volgens het CWS-advies en verklaringen
van ouders - financiële problemen door andere omstandigheden dan de KOT. Hiervoor
had belanghebbende sinds januari 2017 hulp ingeschakeld van de Kredietbank Noord-
Nederland.

De perikelen omtrent de KOT ontstonden eerst in december 2017 en verergerden de
situatie. Daarom adviseerde CWS om alleen mogelijke inkomensschade van
belanghebbende na december 2017 in aanmerking te laten komen. Dit werd begroot op € 13.369,48. CWS heeft uiteengezet hoe deze berekening tot stand is gekomen.

De Commissie heeft belanghebbende en gemachtigde en UHT in de gelegenheid gesteld om alle beschikbare informatie aan te leveren over het startmoment van de handelingen van de Belastingdienst/Toeslagen omtrent de toekenning van KOT die bij de belanghebbende schade hebben veroorzaakt. De Commissie heeft hen ook in de
gelegenheid gesteld deze informatie tijdens een tweede hoorzitting nader toe te lichten.

De Commissie stelt vast dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het
startmoment van de handelingen van Belastingdienst/Toeslagen omtrent de toekenning van KOT die bij de belanghebbende schade hebben veroorzaakt, eerder ligt dan december 2017.

De na de eerste hoorzitting van UHT en belanghebbende ontvangen informatie laat juist zien dat er vóór december 2017 geen sprake is geweest van een stopzetting en/of
terugvordering van KOT. De Commissie is dan ook van oordeel dat het bezwaar op dit
punt niet slaagt.

De vergoeding voor inkomensschade van de echtgenote
Belanghebbende verzoekt om vergoeding van de inkomensschade van zijn echtgenote
voor het niet afronden van haar opleiding. Deze opleiding werd in 2012 gestart. De
eerste twee jaren werden door de werkgever betaald. Volgens een verklaring van de
echtgenote werd de opleiding stopgezet in juli 2017 door een gebrek aan financiële
middelen en spanningen in de relatie. CWS heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is
gemaakt dat de opleiding door de echtgenote van de belanghebbende is gestaakt als
gevolg van het handelen van de B/T. CWS heeft daarom geadviseerd om de schade
vanwege studiekosten en inkomensschade te begroten op € 0. In bezwaar heeft
belanghebbende op dit punt geen nieuwe feitelijke gegevens verschaft, die op dit oordeel van CWS een ander licht werpen.

De Commissie ziet geen aanleiding om ten aanzien van deze punten af te wijken van
hetgeen CWS heeft geadviseerd en beveelt daarom aan het bezwaar op deze punten
ongegrond te verklaren.

Kosten van invordering
De Commissie leidt uit het bezwaardossier af dat belanghebbende is geconfronteerd met diverse invorderingen. CWS maakte in haar advies een onderscheid in twee periodes. De eerste periode betreft die vóór december 2017. De Commissie onderschrijft het standpunt van CWS dat de kosten van invordering in deze periode niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze niet in verband staan met de stopzetting en terugvordering van de KOT. De invorderingskosten voor de periode na december 2017, welke aan de terugvordering van de KOT gerelateerd zijn, komen wel in aanmerking en zijn door de CWS begroot op een bedrag van € 913,-.
De Commissie volgt op dit punt het advies van CWS.

Andere kosten als gevolg stopzetting kinderopvangtoeslag
Gemachtigde en belanghebbende maken bezwaar tegen het feit dat CWS geen
compensatie adviseerde voor de kosten van de Kredietbank, de notaris en de hypotheek in het kader van de voorgenomen executoriale verkoop van het huis.

CWS heeft gemotiveerd aan UHT geadviseerd dat niet aannemelijk is dat de gestelde
posten een gevolg zijn van de KOT of aan te merken zijn als schade. Ook UHT heeft
vastgesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat deze kosten een gevolg zijn van
stopzetting of terugvordering van de KOT. Belanghebbende heeft de afdeling
budgetbeheer van de Kredietbank reeds sinds begin januari 2017 ingeschakeld.

De Commissie ziet op grond van de verstrekte informatie, waarin geen relatie met de
KOT aannemelijk is gemaakt, geen aanleiding om ten aanzien van deze punten af te
wijken van hetgeen CWS heeft geadviseerd.
De Commissie adviseert UHT daarom het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Geldlening familie
Na de hoorzitting van 15 september 2022 heeft gemachtigde op 17 november 2022 een vonnis overgelegd van de Rechtbank Noord Nederland d.d. 12 november 2019. Uit dit vonnis blijkt dat de erven van de schuldeiser eind 2017 (na overlijden van deze oom), belanghebbende hebben verzocht om de lening terug te betalen. Toen betaling uitbleef, is de lening schriftelijk vastgelegd met een betalingsdatum van 1 januari 2018. Deze vastlegging is 18 januari 2018 ondertekend door belanghebbende. Die lening is opgenomen in drie delen: i) 13 augustus 2015, Euro 10.000,-, ii) 27 september 2016, Euro 3.000,- en iii) 14 juni 2017, Euro 4.000,-.

De Commissie overweegt dat de drie delen van de lening zijn opgenomen voordat de KOT voor het eerst werd gestopt en teruggevorderd in december 2017. Uit het doo
gemachtigde overgelegde stuk blijkt geen verband tussen de drie delen van de lening en de KOT terugvorderingen. De Commissie neemt daarom het advies van CWS op dit punt over en acht het betreffende bezwaar ongegrond.

De vergoeding voor immateriële schade
Het is duidelijk dat de problemen met betrekking tot de kinderopvangtoeslag van
negatieve invloed zijn geweest op het leven van belanghebbende en zijn gezin. Deze
perikelen hebben de al bestaande zeer moeilijke en stressvolle situatie van
belanghebbende en zijn gezin nog verergerd.

Gelet op die omstandigheden is de definitieve compensatie na advies van de CWS
verhoogd met een aanvullende schadevergoeding van € 20.000,-.

De Commissie constateert dat in het bezwaarschrift geen omstandigheden zijn die niet
door de CWS zijn meegewogen en die, als ze wel zouden zijn meegewogen, zouden
hebben geleid tot een hogere immateriële of materiële schadevergoeding. De Commissie oordeelt verder dat het advies van de CWS niet onredelijk is, niet is gebaseerd op onjuiste feiten en strookt met het thans geldende CWS beleidskader begroting immateriële schadevergoeding. Daarom ziet de Commissie op basis van de beschikbare informatie geen reden voor het toekennen van een hogere immateriële schadevergoeding aan de ouder.

Vergoeding proceskosten huidige procedure
Gemachtigde heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. Aangezien het bezwaar
ongegrond is, adviseert de Commissie om belanghebbende geen proceskostenvergoeding toe te kennen voor het indienen van het bezwaarschrift.

Conclusie

De Commissie komt tot de conclusie dat de kinderopvangtoeslag pas vanaf december
2017 is stopgezet en teruggevorderd. Dat moment is door CWS terecht als uitgangspunt genomen voor de schade. De Commissie ziet voor het overige ook geen reden om van het advies van CWS af te wijken.

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT het bezwaar tegen de
beschikking van 26 oktober 2021 ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter