BAC 2022-06026
Publicatiedatum 01-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 3 maart 2022 met kenmerk UHT-DC-I-A
3 maart 2022 met kenmerk UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 7 april 2022
13 april 2022
Hoorzitting: 1 februari 2023
Overdracht advies aan UHT: 12 april 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag en herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 3 maart 2022 (UHT-DC-I A & UHT-DH5 A).
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2015 tot en met 2018 geen compensatie toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen 49, 49b, en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stcrt. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het vorenstaande worden de bestreden beschikkingen van 3 maart 2022 geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 17 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2007, 2008, 2010, 2011 en 2015 tot en met 2018.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 5 november 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2015 tot en met 2018 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
- Bij beschikking van 3 maart 2022 heeft UHT belanghebbende een definitief compensatiebedrag ad € 108.352,- toegekend over de jaren 2007, 2008, 2010 en 2011 (UHT-DC I).
- Bij beschikkingen van 3 maart 2022 is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie of tegemoetkoming KOT voor de jaren 2015 tot en met 2018 (UHT-DH5 A & UHT-DC-I-A).
- Belanghebbende heeft bij brieven van 4 en 8 april 2022, ingekomen op 7 en 13 april 2022, tegen beide afwijzende beschikkingen van 3 maart 2022 een bezwaarschrift ingediend.
- Op 28 september 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
- Bij brieven van 12 december 2022, 30 december 2022 en 26 januari 2023 heeft gemachtigde de gronden van bezwaar nader aangevuld.
- Op 1 februari 2023 heeft ten behoeve van de bezwaarschriften van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Waar richt het bezwaar zich tegen?
UHT heeft ervoor gekozen om volgend op het verzoek van belanghebbende ten aanzien van verschillende jaren afzonderlijke beschikkingen te nemen: op 3 maart 2022 over 2007, 2008, 2010 en 2011 en bij twee afzonderlijke beschikkingen, eveneens van
3 maart 2022, over 2015 tot en met 2018. De Commissie stelt vast dat belanghebbende formeel alleen bezwaar heeft gemaakt tegen de beide besluiten van 3 maart 2022 die zien op de toeslagjaren 2015 tot en met 2018. Het verzoek om compensatie of tegemoetkoming is afgewezen voor die jaren.
De nadere gronden zien evenwel mede op het andere besluit van 3 maart 2022 dat de toegekende compensatie over de toeslagjaren 2007, 2008, 2010 en 2011 betreft. De Commissie adviseert UHT om in haar beslissing op bezwaar in te gaan op alle gronden, ook waar zij betrekking hebben op dit laatste besluit. Het bezwaar van belanghebbende moet ook geacht worden hiertegen te zijn gericht. De Commissie zal om deze reden ook adviseren voor zover de bezwaargronden zien op het besluit van 3 maart 2022 betreffende de toekenning van compensatie.
Afwijzing compensatie toeslagjaren 2015 tot en met 2018
Institutionele vooringenomenheid in de toeslagjaren 2015 en 2016
Belanghebbende heeft in bezwaar aangevoerd dat zij ook over de toeslagjaren 2015 en 2016 institutioneel vooringenomen is behandeld, nu de Belastingdienst/Toeslagen na haar aanvraag KOT per 1 november 2015 alle uit te keren KOT over de toeslagjaren 2015 en 2016 heeft verrekend met de institutioneel vooringenomen terugvorderingen over de toeslagjaren 2007, 2008, 2010 en 2011. Belanghebbende kreeg na toekenning dus feitelijk geen KOT uitgekeerd, met als gevolg dat zij de kinderopvang niet kon betalen en deze moest stopzetten.
UHT stelt zich op het standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen slechts gebruik heeft gemaakt van haar wettelijke verrekeningsbevoegdheid ex artikel 30 Awir. Bovendien is belanghebbende voor de jaren waarover is verrekend, gecompenseerd in de definitieve compensatiebeschikking.
De Commissie is van oordeel dat het bezwaar van belanghebbende op dit punt slaagt. De Commissie is het met belanghebbende eens dat de Belastingdienst/Toeslagen haar over de toeslagjaren 2015 en 2016 institutioneel vooringenomen heeft behandeld. De Commissie legt dat hieronder uit.
De Commissie overweegt dat de Belastingdienst/Toeslagen alvorens KOT voor het toeslagjaar 2015 toe te kennen belanghebbende om aanvullende informatie heeft verzocht (6.5.2 en 6.5.3 van de schriftelijke reactie). In haar bezwaarschriften en tijdens de hoorzitting heeft belanghebbende verklaard dat zij ook meermalen op het kantoor van de Belastingdienst/Toeslagen in Den Haag moest verschijnen met bewijzen.
De Commissie overweegt dat de wettelijke regels hoge eisen stellen aan ouders die aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Het instellen van een controle hoort daarbij, en is op zich onvoldoende om te concluderen dat vooringenomen is gehandeld. Daarvoor is meer nodig.
Van dit meerdere is naar de Commissie meent sprake. Daartoe overweegt de Commissie als volgt.
In de eerste plaats heeft de Belastingdienst/Toeslagen besloten om weliswaar KOT aan belanghebbende toe te kennen maar deze onmiddellijk te verrekenen met de openstaande terugvorderingen uit de eerdere toeslagjaren. De Belastingdienst/Toeslagen kende de KOT aan belanghebbende op haar verzoek toe en is bevoegd om uit te keren bedragen te verrekenen met schulden die de gerechtigde tot die bedragen aan de dienst heeft. Dat laat echter onverlet dat een behoorlijk en zorgvuldig handelende overheid belanghebbende erop zou hebben gewezen dat zij de door haar aangevraagde KOT niet zou kunnen aanwenden voor het door haar beoogde doel, het betalen van kinderopvang. Gevolg was dat de toekenning van KOT belanghebbende nog verder in de problemen bracht; door de onmiddellijke verrekening kon zij de kinderopvang immers niet betalen.
In de tweede plaats overweegt de Commissie dat de verrekeningen in 2015 en 2016 het gevolg zijn van het eerdere institutioneel vooringenomen handelen van de Belastingdienst/Toeslagen over de toeslagjaren 2007, 2008, 2010 en 2011. De terugvorderingen over deze jaren hebben immers geleid tot de verrekeningen in 2015 en 2016.
Naar het oordeel van de Commissie leiden de eerdere, vooringenomen terugvorderingen, de verrekeningen in 2015 en 2016 en de handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning van KOT in 2015, in onderling verband en samenhang bezien, er toe dat sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen in de toeslagjaren 2015 en 2016.
De Commissie meent daarom dat belanghebbende ook over de toeslagjaren 2015 en 2016 in aanmerking moet komen voor compensatie. De Commissie realiseert zich dat het in deze situatie lastig is om het compensatiebedrag vast te stellen omdat strikt genomen geen sprake is van een beschikking tot het verminderen of niet toekennen of het beëindigen van een voorschotverlening genoemd in artikel 2.2 onderdeel a Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om artikel 2.2 onderdeel a Wht in deze situatie analoog toe te passen en (het bedrag van) de verrekening aan te merken als (nieuwe) terugvordering.
Immateriële schade
De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een vergoeding is voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.
De Commissie meent dat het bezwaar gegrond is. In een dergelijke situatie is UHT, naar de Commissie begrijpt, voornemens als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade het moment van de beslissing op bezwaar te hanteren. De Commissie ziet daarom aanleiding UHT te adviseren de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van belanghebbende te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar.
Vergoeding juridische hulp
De Commissie adviseert bij de compensatieberekening over de toeslagjaren 2015 en 2016 ook het verzoek om vergoeding voor juridische hulp te betrekken dat belanghebbende heeft gedaan onder verwijzing naar productie 26.
Institutionele vooringenomenheid in de toeslagjaren 2017 en 2018
De Commissie overweegt met betrekking tot de toeslagjaren 2017 en 2018 als volgt. Om over bepaalde jaren voor compensatie in aanmerking te komen, dient de belanghebbende voor die jaren KOT te hebben aangevraagd; de Wht, artikel 2.1 is hier duidelijk over. Vaststaat dat belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 geen KOT heeft aangevraagd. Belanghebbende heeft medegedeeld dat zij de KOT voor deze jaren niet heeft aangevraagd vanwege het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen, maar feit blijft dat belanghebbende niet voldoet aan een van de vereisten van de Wht en zij voor deze periode niet voor compensatie op grond van deze wet in aanmerking kan komen. Deze bezwaargrond slaagt daarom niet.
Vergoeding aanvullende schade
Indien belanghebbende in aanmerking wenst te komen voor een vergoeding voor aanvullende schade, kan zij een verzoek om schadevergoeding indienen bij UHT door zich aan te melden bij de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade (CWS).
O/GS-tegemoetkoming
Belanghebbende heeft ook aangevoerd dat haar een O/GS-tegemoetkoming had moeten worden toegekend.
De Commissie overweegt dat belanghebbende reeds niet voor deze tegemoetkoming in aanmerking komt omdat voor haar geen O/GS is vastgesteld, zoals blijkt uit productie 33.
Toekenning compensatie toeslagjaren 2007, 2008, 2010 en 2011
Rente in de definitieve compensatieberekening voor de jaren 2007, 2008, 2010 en 2011 Belanghebbende heeft ook aangevoerd dat de berekening van rente wegens gemiste KOT over de jaren waarover aan haar definitieve compensatie is toegekend, te weten de jaren 2007, 2008, 2010 en 2011, wellicht niet in overeenstemming is met artikel 27 van de Awir.
Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht wordt de rente over gemiste KOT berekend over het bedrag aan teruggevorderde KOT, dan wel het bedrag aan KOT dat destijds niet is toegekend, met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Awir.
Artikel 27 lid 2 Awir bepaalt, voor zover hier relevant, dat de rente over de gemiste KOT enkelvoudig wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming.
Overeenkomstige toepassing van deze rechtsregel houdt in dat de rente over de gemiste KOT over bijvoorbeeld het toeslagjaar 2007 dient te worden berekend met ingang van 1 juli 2008.
UHT heeft deze rechtsregel in het geval van belanghebbende naar het oordeel van de Commissie juist toegepast. De rente gemiste KOT is over de toeslagjaren 2007, 2008, 2010 en 2011 met ingang van 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar berekend.
In de toelichting van de definitieve compensatiebeschikking valt ook te lezen: “de rente wordt berekend vanaf 1 juli na afloop van het toeslagjaar over het bedrag bij punt c.”
De Commissie oordeelt dan ook dat het bezwaar op dit punt niet kan slagen.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie (deels) gegrond is, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van drie procespunten (twee gegronde bezwaarschriften en verschijnen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen (wegingsfactor 2).
Conclusie
Gelet het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar ongegrond te verklaren voor zover het gericht is tegen de definitieve compensatiebeschikking over de toeslagjaren 2007, 2008, 2010 en 2011;
- het bezwaar gegrond te verklaren voor zover het gericht is tegen de definitieve beschikkingen afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag en beschikking herbeoordeling van 3 maart 2022;
- belanghebbende ingevolge artikel 2.1 Wht compensatie toe te kennen over de toeslagjaren 2015 en 2016 en daarbij het verrekende bedrag KOT in aanmerking te nemen alsof sprake is geweest van een (nieuwe) terugvordering, en daarbij:
o de vergoeding voor immateriële schade over de toeslagjaren 2015 en 2016 te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
o de rentevergoeding gemiste KOT over de toeslagjaren 2015 en 2016 door te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
o het verzoek om vergoeding voor juridische hulp te betrekken dat belanghebbende heeft gedaan onder verwijzing naar productie 26; - een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van drie procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter