Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-0848

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 10 maart 2021 (UHT)

Ontvangst bezwaarschrift: 30 april 2021

Overdracht advies aan UHT: 8 september 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 10 maart 2021 met
kenmerk UHT.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) geen compensatie toegekend.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het
tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn
genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 13 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2013, 2016, 2017 en 2018.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 1 maart 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking aan belanghebbende medegedeeld dat hij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2013, 2016, 2017 en 2018.
  • Belanghebbende heeft bij brief van 22 april 2021 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • Belanghebbende heeft het bezwaarschrift aangevuld op 7 juni 2021, 29 november 2021 en 31 januari 2022.
  • UHT heeft op 3 november 2022 een schriftelijke reactie ingediend.
  • Belanghebbende heeft per e-mailbericht van te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van zijn recht om gehoord te worden. Met toepassing van artikel 7:3 Algemene wet bestuursrecht heeft de Commissie van het horen van belanghebbende afgezien.
  • De Commissie bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaarschrift behandeld in haar vergadering van 1 september 2023.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende
om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat er sprake is van vooringenomen
handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) in de toeslagjaren 2013,
2016, 2017 en 2018. Belanghebbende voert daartoe aan dat de BIT is uitgegaan van
onjuiste informatie over het inkomen en dat hij is beschuldigd van het aanleveren van
onjuiste informatie. Daarover heeft hij een excuusbrief ontvangen die betrekking had op het kindgebonden budget.

De Commissie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing en terugvordering van de KOT over de jaren 2013, 2016, 2017 en 2018 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. Over het jaar 2016 is niets teruggevorderd. De
terugvorderingen over de jaren 2013, 2017 en 2018 hebben, naar op grond van de
stukken aannemelijk is geworden, plaatsgevonden conform de door de
kinderopvanginstelling of belanghebbende opgestuurde informatie. De terugvordering over het jaar 2013 vloeit voort uit een verlaging van het aantal opvanguren en een verlaging van het uurtarief. De terugvordering over het jaar 2017 wordt veroorzaakt door een verhoging van het toetsingsinkomen. De terugvordering over het jaar 2018 vindt zijn grondslag in het door belanghebbende stopzetten van de KOT per 1 augustus 2018.

Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde
hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om Kier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld, zodat ook geen aanspraak op een opzet/grove schuld tegemoetkoming kan worden gemaakt. De
Commissie is daarom van mening dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor
een compensatie.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Weliswaar heeft UHT de afwijzing bij het uitbrengen van de bestreden beschikking niet voldoende toegelicht, dit impliceert echter niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer met verwijzing naar producties in het bezwaardossier, de bestreden beschikking voldoende is onderbouwd. Daarmee is tevens gemotiveerd dat belanghebbende voor wat betreft de KOT niet als gedupeerde kan worden aangemerkt. Het door belanghebbende op dit punt opgeworpen bezwaar treft derhalve evenmin doel.

Blijkens het voorgaande adviseert de Commissie aan UHT om de bezwaren van belanghebbende ongegrond te verklaren. Dat leidt tot de slotsom dat de hiervoor in de aanhef van deze rubriek geformuleerde vraag bevestigend beantwoord moet worden.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter