Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-05168

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 21 februari 2022 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 24 maart 2022

Hoorzitting: 15 augustus 2024

Overdracht advies aan UHT: 4 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar in de onderhavige zaak gegrond te verklaren en een
proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht
tegen de door UHT genomen beschikking van 21 februari 2022 met kenmerk UHT-DC I. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij voornoemde beschikking van 21 februari 2022 medegedeeld dat hij over de toeslagjaren 2009 tot en met 2012 recht heeft op compensatie.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 14 februari 2020 een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2009 tot en met 2011. In overleg met belanghebbende is dit verzoek uitgebreid met toeslagjaar 2012.
  • Bij brief van 1 april 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) is aan belanghebbende
    medegedeeld dat hij op basis van de eerste toets in aanmerking komt voor de
    Catshuisregeling en dat € 30.000 aan hem zal worden uitgekeerd, alsmede dat de
    herbeoordeling nog niet helemaal klaar is.
  • In de vooraankondiging van 30 november 2021 (met kenmerk UHT-VC I) is aan
    belanghebbende een compensatiebedrag van € 144.563 toegekend over de
    toeslagjaren 2009 tot en met 2012. Omdat het aanvullende bedrag hoger is dan het
    reeds toegekende bedrag, heeft belanghebbende een aanvullend bedrag van € 114.563 uitbetaald gekregen.
  • Bij beschikking van 21 februari 2022 (met kenmerk UHT-DC I) is aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 145.325 toegekend over de toeslagjaren 2008 tot en met 2012. Omdat het definitieve bedrag hoger is dan het reeds toegekende voorlopige compensatiebedrag van € 144.563, heeft er een nabetaling plaatsgevonden van € 762.
  • Bij brief van 21 maart 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de
    beschikking met kenmerk UHT-DC I.
  • Bij brief van 5 april 2022 heeft UHT de ontvangst van het namens belanghebbende
    ingediende bezwaarschrift bevestigd.
  • Op 27 april 2022, ontvangen op 6 mei 2022 heeft de partner van belanghebbende het bezwaarschrift aangevuld.
  • Op 25 september 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van
    belanghebbende.
  • Op 15 augustus 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • De Commissie heeft het bezwaar behandeld en het navolgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Hoogte immateriële schadevergoeding (component l)
Belanghebbende betoogt dat het forfaitaire bedrag van € 500 voor zes maanden een te laag bedrag is voor zijn situatie. De Commissie overweegt het volgende.
De Commissie merkt op dat volgens de Wht aan gedupeerde ouders in beginsel alleen
forfaitaire bedragen aan compensatie kunnen worden toegekend. De
forfaitaire vergoeding van immateriële schade uit de Wht betreft een vergoeding voor
vermeende stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren in
de (lange) tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit. De
compensatie op grond van de Wht bedraagt € 500 voor ieder half jaar dat verstreken
is tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste
beschikking tot toekenning van compensatie. Wanneer een belanghebbende meer schade heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd, zoals hier volgens belanghebbende het geval is, kan aan betrokkene ingevolge het bepaalde in artikel 2.1 lid 3 Wht aanvullende compensatie voor die werkelijke schade worden toegekend. Dat geldt ook voor immateriële schade. De belanghebbende dient daartoe een verzoek tot vergoeding van die werkelijke schade in te dienen, dat door UHT ter advisering aan de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) wordt voorgelegd.

Tijdens de hoorzitting is gebleken dat belanghebbende inmiddels een verzoek heeft ingediend bij CWS en begrijpt dat het om forfaitaire bedragen gaat.

Rentevergoeding voor de gemiste KOT (component m)
UHT heeft in haar schriftelijke reactie verklaard dat de rentevergoeding voor de gemiste KOT over alle toeslagjaren verkeerd is berekend. UHT heeft na een herberekening vastgesteld dat de aanpassingen van de rentevergoeding voor de gemiste KOT over de toeslagjaren 2009 tot en met 2012 in het voordeel van belanghebbende uitvallen. In de beslissing op bezwaar zal UHT daarom deze renteberekeningen aanpassen.

De Commissie ziet in hetgeen door UHT in geding is gebracht, en door de gemachtigde niet is weersproken, geen aanleiding voor een andere conclusie en adviseert UHT de
compensatieberekening overeenkomstig het gestelde in de schriftelijke reactie aan te passen. Het bezwaar is op dit onderdeel gegrond.
Omdat het bezwaar gezien het voorgaande deels gegrond is, adviseert de Commissie UHT om de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar en ook de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) opnieuw te berekenen.

Juridische kostenvergoeding 2012
Artikel 2.3 lid 6 Wet hersteloperatie toeslagen bepaalt dat het bedrag voor proceskosten een forfaitair bedrag betreft voor door een derde beroepsmatig verleende en aan belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand. UHT heeft in de schriftelijke reactie verklaard dat, nu uit het bezwaardossier volgt dat in 2012 gebruik is gemaakt van specifiek met betrekking tot de KOT beroepsmatig verleende rechtsbijstand, belanghebbende voor een hogere vergoeding voor juridische bijstand in aanmerking komt. Dit betekent dat belanghebbende recht heeft op één procespunt voor het indienen van een bezwaarschrift met wegingsfactor twee. De waarde van één punt bedraagt vanaf 1 januari 2024 € 875 zodat daarmee de hoogte van deze vergoeding uitkomt op € 1.750.

De Commissie adviseert UHT om de vergoeding voor juridische hulp aan te passen naar dit bedrag. De Commissie acht het bezwaar dan ook gegrond.

Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen,
adviseert de Commissie om de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand conform het voorstel van UHT in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:

  • het bezwaar gericht tegen de beschikking van 21 februari 2022, met kenmerk UHT-DC I, gegrond te verklaren en in de compensatieberekening met betrekking tot de
    rentevergoeding over de gemiste KOT uit te gaan van de bedragen zoals voorgesteld
    door UHT in de schriftelijke reactie,
  • het bestreden besluit op deze punten te herroepen, de compensatie opnieuw te
    berekenen en ook alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen
    opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies;
  • en om ambtshalve een vergoeding van de proceskosten in deze procedure toe te
    wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter