BAC 2021-01116
Publicatiedatum 16-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 17 mei 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 28 juni 2021
Hoorzitting: 7 oktober 2024
Overdracht advies aan UHT: 22 oktober 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te
laten.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 17 mei 2021 met kenmerk UHT-DC-I A.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904) is in de voornoemde beschikking aan belanghebbende over het toeslagjaar 2014 geen compensatie toegekend.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
Belanghebbende heeft op 17 maart 2020 verzocht om een herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het toeslagjaar 2014.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 16 maart 2021 aan UHT toegestuurd. CvW heeft
geoordeeld dat gedurende het toeslagjaar 2014 geen sprake is geweest van
institutioneel vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna:
B/T). - UHT heeft bij bestreden beschikking van 17 mei 2021 aan belanghebbende
medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie over het toeslagjaar 2014. - De toenmalige gemachtigde heeft bij brief van 24 juni 2021, ingekomen op 28
juni 2021, tegen bovenstaande beschikking een bezwaarschrift ingediend. - Bij brief van 8 juli 2021 heeft UHT de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd.
- Op 18 november 2021 heeft de toenmalig gemachtigde per e-mailbericht de
gronden van het bezwaar aangevuld. - Per e-mailbericht van 9 maart 2023 heeft de toenmalige gemachtigde de
Commissie op de hoogte gebracht dat belanghebbende zich verder laat bijstaan
door gemachtigde. - Bij brief van 29 maart 2023 is door gemachtigde een aanvullend bezwaarschrift
ingediend. - UHT heeft op 23 oktober 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 7 oktober 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in
aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd. - De Commissie, bestaande uit heeft de bezwaren behandeld en dit advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Compleetheid van het dossier
Belanghebbende stelt dat het bezwaardossier onvolledig is. De Commissie volgt dit
standpunt van belanghebbende niet. Het schriftelijke verweer van UHT en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 2 juli 2024 aan gemachtigde toegezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar
ongegrond te verklaren.
Afwijzing compensatie
Belanghebbende stelt dat zij een beroep moet kunnen doen op een herstelregeling,
omdat zij financiële problemen heeft gekregen nadat de KOT in het toeslagjaar 2014 was stopgezet. UHT stelt daartegenover dat B/T niet institutioneel vooringenomen heeft gehandeld jegens belanghebbende, omdat de onderbreking van KOT kort heeft geduurd en wat destijds misging spoedig is hersteld.
De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende is
benadeeld door vooringenomen handelen door B/T. Uit het overzicht van het Landelijk
Incasso Centrum (LIC) van het toeslagjaar 2014 kan niet worden afgeleid dat de KOT is
stopgezet. Over het toeslagjaar 2014 hebben geen neerwaartse correcties of
terugvorderingen plaatsgevonden. De KOT over het toeslagjaar 2013 is pas in oktober
2014 aan de kinderopvanginstelling uitbetaald. Het pauzeren van de KOT omdat twee
rekeningnummers bekend waren bij B/T, één van belanghebbende en één van de
kinderopvanginstelling, was het gevolg van de toepassing van de geldende wet- en
regelgeving en niet van een vooringenomen handelen van B/T. Het later uitbetalen van
de KOT is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat B/T vooringenomen heeft
gehandeld. De Commissie betreurt de door belanghebbende geschetste gang van zaken.
Niet aannemelijk is geworden dat de financiële problemen van belanghebbende te wijten zijn aan problemen met KOT veroorzaakt door vooringenomen handelen van B/T. Uit het onderzoek zijn geen aanknopingspunten naar voren gekomen op grond waarvan anders dient te worden geoordeeld. De Commissie is het eens met UHT dat geen sprake is van vooringenomen handelen door B/T en adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Stopzetting andere toeslagen
Belanghebbende voert aan dat zij financiële problemen heeft gekregen, omdat naast de KOT ook haar zorg- en huurtoeslag zijn stopgezet als gevolg van een te strikte
toepassing van de regels. Blijkens haar instellingsregeling is de Commissie bevoegd tot het adviseren over bezwaren tegen beschikkingen die zijn gegeven op grond van de artikelen 2.1, 2.4 tot en met 2.6 en 2.9 eerste lid van de Wht. Artikel 2.16 van de Wht, waarin de wetgever een tegemoetkoming voor gedupeerde aanvragers van zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget heeft geregeld, wordt daarin niet genoemd. De Commissie is in het kader van deze bezwaarprocedure niet bevoegd om hierover advies te geven.
Proceskostenvergoeding
Belanghebbende heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand in onderhavige procedure. Nu het bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond is en niet leidt tot herroeping van het besluit, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb niet in aanmerking voor de toekenning van een proceskostenvergoeding.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren en:
- de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DC-I A in stand te laten;
- het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter