Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-13698

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 22 mei 2023 met UHT-DCHA

Hoorzitting: 21 november 2024

Overdracht advies aan UHT: 27 januari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
de bezwaren in de onderhavige zaak ongegrond te verklaren en het bestreden
besluit in stand te laten. Tevens adviseert de Commissie het verzoek om
vergoeding van de proceskosten af te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door (hierna: gemachtigde) namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking beoordeling kinderopvangtoeslag van 22 mei 2023 met kenmerk UHT-DCHA.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) geen compensatie toegekend over de toeslagjaren 2010 tot en met 2019.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 13 oktober 2021 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2010 tot en met
    2019.
  • UHT heeft bij beschikking van 28 juni 2022, met kenmerk UHT CHR GU, aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij nog niet in aanmerking komt voor een
    betaling van €30.000,- ingevolge de Catshuisregeling.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 8 mei 2023 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende de toeslagjaren 2010 tot en met 2019 geen sprake is
    geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij bestreden beschikking van 22 mei 2023, met kenmerk UHT-DCHA,
    aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie over
    de toeslagjaren 2010 tot en met 2019.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 26 juni 2023, ingekomen op 26 juni 2023, tegen
    deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 3 juli 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 21 november 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in
    aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
  • UHT heeft op 27 november 2024 een aanvullende beschouwing ingediend.
    Gemachtigde heeft daarop op 10 december 2024 gereageerd.
  • UHT heeft op 11 december 2024 een tweede aanvullende beschouwing
    ingediend. Gemachtigde heeft daar op 14 januari 2025 gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen.

Compleetheid dossier en motivering besluit
Belanghebbende is van mening dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe UHT tot afwijzing van compensatie over de toeslagjaren 2010 tot en met 2019 is gekomen. Daarnaast stelt belanghebbende dat zij niet beschikt over het volledige dossier en zij verzoekt om de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en het informatie- en
beoordelingsformulier.

De Commissie onderschrijft het standpunt van UHT ten aanzien van de motivering van
het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De
Commissie is van oordeel dat UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking weliswaar niet voldoende heeft toegelicht, maar dat zij door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties het bestreden besluit voldoende heeft onderbouwd. UHT heeft aan het verzoek van belanghebbende voldaan door de LIC-overzichten en het informatie- en beoordelingsformulier aan het dossier toe te voegen. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Artikel 6 EVRM, recht op een eerlijk proces
Belanghebbende voert aan dat geen sprake is van ‘equality of arms’, zoals opgenomen in artikel 6 van het EVRM, omdat zij niet de beschikking heeft over haar volledige dossier. De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier op 3 september 2024 ontvangen en zij heeft de gelegenheid gekregen, en daarvan gebruik gemaakt om haar standpunt uiteen te zetten. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Beslagvrije voet
Belanghebbende stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) over de
toeslagjaren 2010 tot en met 2019 geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije
voet. Zij stelt daarbij dat zij pas weer toeslagen ontving, toen zij in 2018 verzocht om
toepassing van de beslagvrije voet. Om deze reden stelt belanghebbende dat over deze jaren sprake is van hardheid van het stelsel. UHT stelt dat B/T bij verrekeningen van KOT geen rekening hoeft te houden met de beslagvrije voet, nu KOT niet wordt beschouwd als inkomensondersteuning, maar is bedoeld als bevordering van de arbeidsparticipatie.

De Commissie overweegt dat de KOT expliciet is uitgesloten van de beslagvrije voet in
artikel 475c sub j van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De vraag of, en in
hoeverre, rekening is gehouden met de beslagvrije voet bij verrekeningen met andere
toeslagen, valt buiten de reikwijdte van de begrippen vooringenomen handelen en
hardheid van het stelsel binnen het kader van de Wht en daarmee buiten de reikwijdte
van de huidige bezwaarprocedure. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt
ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2012
Belanghebbende stelt dat zij onterecht geen compensatie heeft ontvangen over het
toeslagjaar 2012. Zij stelt dat verschillende wijzigingen in haar naam zijn doorgevoerd en dat het drie maanden heeft geduurd voordat een uitbetaling van de KOT heeft
plaatsgevonden. Zij stelt daarnaast dat de KOT in mei 2012 pas is aangepast en dat door deze omstandigheden sprake is van hardheid.

UHT stelt dat geen sprake is van vooringenomenheid of hardheid van het stelsel over het toeslagjaar 2012. UHT voert daarbij aan dat bij de aanvraag van de KOT over toeslagjaar 2012 administratieve fouten zijn gemaakt, waardoor de KOT bij beschikking van 20 december 2011 op nihil is beschikt en dat bij beschikking van 21 maart 2012 KOT is toegekend voor € 30,-. Deze administratieve fouten leveren volgens UHT geen vooringenomen handelen op. De neerwaartse bijstelling van € 11.000 naar € 10.790 van 31 juli 2015 komt volgens UHT voort uit een stijging van het toetsingsinkomen. Volgens UHT kan ook geen sprake zijn van hardheid, nu de terugvordering over toeslagjaar 2012 lager is geweest dan € 1.500, -.

De Commissie overweegt dat belanghebbende de KOT over toeslagjaar 2012 pas per mei 2012 heeft ontvangen door een aantal fouten aan de kant van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T), maar dat deze fouten destijds al door B/T zijn
hersteld. Naar het oordeel van de Commissie is dan ook geen sprake van
vooringenomenheid over toeslagjaar 2012. De Commissie onderschrijft het standpunt
van UHT dat geen sprake is van hardheid, omdat er geen neerwaartse bijstelling van
tenminste € 1.500, - is geweest. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten voor het recht op compensatie op basis van hardheid op grond van artikel 2.1 Wht. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2015
Belanghebbende stelt dat het aantal opvanguren over toeslagjaar 2015 in het SAS-overzicht verschilt met het aantal opvanguren op de door haar aangeleverde facturen.
UHT stelt dat twee neerwaartse bijstellingen hebben plaatsgevonden. De eerste neerwaartse bijstelling komt volgens UHT voort uit een melding van 17 september 2015. Hieruit blijkt dat belanghebbende een wijziging heeft doorgevoerd in het aantal
opvanguren voor de periode oktober tot en met december voor haar tweede kind.
Hierdoor is het aantal opvanguren, waarop de KOT is gebaseerd, gedaald naar 100 uren. De tweede neerwaartse bijstelling is gebaseerd op het overzicht van de door
belanghebbende aangeleverde uren. Belanghebbende betwist dat zij de KOT over
toeslagjaar 2015 zelf heeft gewijzigd.

De Commissie overweegt dat uit de melding van 17 september 2015 en het XML-bestand voldoende aannemelijk is geworden dat belanghebbende zelf een wijziging in het aantal opvanguren heeft doorgegeven en dat aan de hand hiervan de KOT over toeslagjaar eenmaal neerwaarts is bijgesteld. De Commissie ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat belanghebbende aanspraak kan maken op compensatie vanwege vooringenomenheid. Belanghebbende heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van hardheid over het toeslagjaar 2015. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Hardheidsclausule
Belanghebbende stelt dat de KOT over de toeslagjaren 2015 tot en met 2017 neerwaarts is bijgesteld op basis van de gewerkte uren, maar dat dit geen recht doet aan de bijzondere situatie in haar gezin. Belanghebbende werkte en studeerde tegelijkertijd. Haar echtgenoot was beroepsmilitair. Hij moest doordeweeks ook buiten werktijd op de kazerne verblijven, waardoor belanghebbende gedwongen was om meer opvanguren af te nemen dan middels KOT vergoed werden. De uren op de kazerne buiten werktijd werden niet meegeteld bij het vaststellen van de omvang van het recht op KOT. Belanghebbende doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9.1 Wht, omdat zij van mening is dat de regels rondom de KOT onredelijk hard voor haar hebben uitgepakt.

UHT stelt dat zij de KOT-beschikking uit het verleden niet kan aanpassen en dat op de
juiste wijze uitvoer is gegeven aan de regels rondom de KOT door (alleen) de gewerkte
en betaalde uren van de toeslagpartner mee nemen bij de vaststelling van de omvang
van het recht op KOT. Naar het oordeel van UHT hebben de regels onvoldoende hard
uitgepakt voor belanghebbende om een beroep op artikel 9.1 Wht te rechtvaardigen.

De Commissie betreurt dat belanghebbende in de problemen is gekomen door haar
bijzondere gezinssituatie en heeft begrip voor de complexiteit van de gezinssituatie,
waarin belanghebbende verkeerde. Zij stelt echter vast dat B/T destijds op de juiste
wijze uitvoering heeft gegeven aan de regels rondom de KOT. Belanghebbende had toen de mogelijkheid om stappen te ondernemen om haar moeilijke situatie aan te pakken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De Commissie is van mening dat binnen de kaders van de destijds geldende regelgeving geen ruimte is om de beschikking waar het hier om gaat te herzien. Zij ziet onvoldoende aanleiding om compensatie toe te kennen op basis van de hardheidsclausule van artikel 9.1 Wht. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie ongegrond is en het bestreden
besluit in stand kan blijven, adviseert de Commissie om het verzoek om een proceskostenvergoeding in de bezwaarprocedure met betrekking tot de beschikking met kenmerk UHT-DCHA af te wijzen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar, gericht tegen de beschikking van 22 mei 2023 met kenmerk UHT-DCHA ongegrond te verklaren en het verzoek om een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter