BAC 2023-13075
Publicatiedatum 10-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 24 november 2022 (UHT-DCH) en 13 april 2023 (UHT-O OGS B)
Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.
Hoorzitting: 24 november 2022 (UHT-DCH) en 13 april 2023 (UHT-O OGS B)
Overdracht advies aan UHT: 13 januari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de bezwaren tegen de beschikkingen UHT-DCH en UHT-O OGS B deels gegrond te verklaren en aan belanghebbende ter zake van dit bezwaar een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende
ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) een definitieve compensatie toegekend van € 25.265 voor de jaren 2008, 2011 en de maanden januari, februari, november en december 2012 en een O/GS-tegemoetkoming van € 1.412 over de maanden maart tot en met oktober 2012.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 6 april 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). Nadien is dit verzoek in overleg met belanghebbende toegespitst op naar de toeslagjaren 2008 tot en met 2012.
- UHT heeft bij beschikking van 21 augustus 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat hij wel in aanmerking komt voor een betaling van €30.000 ingevolge de Catshuisregeling.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 17 maart 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de jaren 2009 en 2010 en de periode april tot en met september 2012 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
- Bij beschikking van 24 november 2022 (met kenmerk UHT-DCH) is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2008 en 2011 en de maanden januari, februari, november en december 2012 een definitieve compensatie van € 25.265 toegekend. Omdat belanghebbende al een bedrag van € 30.000 ingevolge de Catshuisregeling had ontvangen, heeft er geen nabetaling plaatsgevonden.
- Bij beschikking van 13 april 2023 met kenmerk UHT-O OGS B is aan belanghebbende een tegemoetkoming toegekend van € 1.412 wegens een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld over de toeslagjaren 2008 tot en met 2012. Ook dit bedrag is in mindering gebracht op de eerder door belanghebbende ontvangen compensatie van € 30.000, reden waarom geen nabetaling heeft plaatsgevonden.
- Gemachtigde heeft bij brief van 21 juni 2023, ingekomen op 22 juni 2023, tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCH een bezwaarschrift ingediend. Voorts heeft gemachtigde bij brief van 22 mei 2023, ingekomen op 23 mei 2023, tegen de beschikking met kenmerk UHT-O OGS B een bezwaarschrift ingediend.
- Bij e-mail van 2 november 2023 heeft UHT kenbaar gemaakt dat de rechtbank op 26 oktober 2023 het door of namens belanghebbende ingestelde beroep wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar in behandeling heeft genomen.
- UHT heeft op 5 juni 2024 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
- Gemachtigde heeft bij e-mail van 26 november 2024 de gronden van het bezwaar aangevuld.
- Op 28 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
- Op 5 december 2024 heeft UHT een aanvullende schriftelijke beschouwing ingediend.
- Op 2 januari 2025 heeft gemachtigde daarop gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen.
Volledigheid van het dossier
Belanghebbende heeft gesteld dat hij ten onrechte niet over het gehele dossier kon beschikken en heeft UHT verzocht om hem de op de zaak betrekking hebbende stukken alsnog ter beschikking te stellen zodat hij de mogelijkheid krijgt om zijn bezwaren aan te vullen.
De Commissie volgt dit standpunt van belanghebbende niet. De schriftelijke beschouwing en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 2 oktober 2024 aan belanghebbende toegezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Het toeslagjaar 2012
Belanghebbende stelt dat de compensatie voor het toeslagjaar 2012 onjuist is berekend, omdat hij geen compensatie heeft ontvangen voor de periode van 9 maart 2012 tot en met 30 oktober 2012. Volgens UHT is er wel sprake van vooringenomenheid, maar komt belanghebbende niet in aanmerking voor compensatie omdat er evident geen recht bestaat op KOT. De zus van belanghebbende, oftewel de gastouder, was op hetzelfde woonadres als belanghebbende of diens partner ingeschreven, waardoor ingevolge het bepaalde in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko) geen sprake is van gekwalificeerde opvang. Belanghebbende betoogt echter dat de wet weliswaar een definitie van het begrip gastouder geeft, maar er geen conclusie aan verbindt indien geen sprake is van een gastouder die niet aan die definitie voldoet. Voorts geeft datzelfde artikel de definitie voor “gastouderopvang”, te weten kinderopvang waarbij de opvang plaatsvindt op het woonadres van de gastouder of op het woonadres van een van de ouders.
Belanghebbende beroept zich ook op de hardheidsregeling. Tijdens de opvang woonden zijn ouders en zus op het betreffende adres. De vader onderging tijdens een vakantie een hartoperatie en had bij terugkeer revalidatiezorg van de zus nodig, terwijl de gezondheid van de moeder eveneens slecht was. Hierdoor moest belanghebbende weer bij zijn ouders gaan wonen.
De Commissie overweegt als volgt. Ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht komt voor compensatie in aanmerking de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de B/T. Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT. Volgens UHT was daarvan in het geval van belanghebbende sprake in het jaar 2012, nu belanghebbende in dat jaar geen gekwalificeerde kinderopvang heeft genoten. Gelet op artikel 1.1 van de Wko kan de zus van belanghebbende niet als gastouder worden aangemerkt, nu zij in de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres als belanghebbende stond ingeschreven. Volgens UHT is dan ook terecht geconcludeerd dat belanghebbende geen recht had op KOT, omdat zijn zus niet voldeed aan de in artikel 1.1 van de Wko gegeven omschrijving van het begrip gastouder. De Commissie onderschrijft dit standpunt.
In uitzonderlijke situaties kan sprake zijn van hardheid. Niet, althans onvoldoende, is gebleken, dat belanghebbende in zodanige, voor de toepassing van dit beleid relevante, uitzonderlijke omstandigheden heeft verkeerd. Belanghebbende komt voor het jaar 2012 dus niet in aanmerking voor compensatie op grond van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Immateriële schadevergoeding (component n)
Belanghebbende betoogt dat het forfaitaire bedrag van € 500 per maand een te laag bedrag is voor zijn situatie. De Commissie overweegt hierover als volgt. Zij wijst erop dat in het geval van compensatie op grond van artikel 2.1 Wht alleen forfaitaire bedragen aan compensatie worden toegekend, waarmee gedupeerde ouders niet steeds het werkelijke nadeel dat zij ondervonden hebben, vergoed krijgen.
Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door B/T hoger is dan de (deels) forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Wht, dan kan belanghebbende op grond van artikel 2.1 lid 3 Wht in aanmerking komen voor aanvullende compensatie voor de werkelijk geleden schade. Dat geldt ook voor immateriële schade. De Commissie acht het bezwaar op dit onderdeel ongegrond.
Rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag (component o)
UHT heeft in haar schriftelijke beschouwing verklaard dat de rentevergoeding voor de gemiste KOT over de toeslagjaren 2008, 2011 en 2012 onjuist is berekend. UHT blijkt te zijn uitgegaan van een onjuiste start- en einddatum. UHT heeft na een herberekening vastgesteld dat aanpassing van de rentevergoeding voor gemiste KOT over de jaren 2008 en 2011 in het voordeel van belanghebbende uitvalt. UHT zal daarom deze renteberekening in de beslissing op bezwaar aanpassen. Wat betreft het toeslagjaar 2012 geldt dat de rentevergoeding voor gemiste KOT in de berekening bij de onderhavige beschikking te hoog en derhalve in het voordeel van belanghebbende is vastgesteld. Deze berekening zal, zo stelt UHT, in de beslissing op bezwaar niet aangepast worden.
Nu de rentevergoeding over de gemiste kinderopvangtoeslag als zojuist verwoord moet worden aangepast, dient ook de vergoeding voor immateriële schade (component n) opnieuw te worden berekend en wel tot aan de datum van de beslissing op bezwaar en moet ook de aanvullende vergoeding van 1 procent (component p) worden aangepast. Al met al ziet de Commissie in hetgeen in het geding is gebracht geen aanleiding voor een andere conclusie en adviseert UHT de compensatieberekening overeenkomstig het bovenstaande aan te passen. Het bezwaar is op dit onderdeel gegrond.
Opzet/grove schuld (O/GS)
Belanghebbende betwist, bij gebrek aan de onderliggende stukken, dat de O/GS-tegemoetkoming juist is berekend.
In de schriftelijke beschouwing heeft UHT erkend dat de O/GS-tegemoetkoming onjuist is berekend. Op grond van artikel 2.6 lid 2 Wht bedraagt de O/GS-tegemoetkoming 30% van het bedrag van de terugvordering. In de oude berekening is onder component A ten onrechte een bedrag van € 4.705 opgenomen. De terugvordering bedraagt weliswaar € 8.065, maar gebleken is dat bij de berekening is uitgegaan van een onjuist aantal maanden. Het bedrag onder component A moet herrekend worden naar € 5.376,66. De O/GS tegemoetkoming bedraagt dan ook € 1.613 (0,30 x € 5.377) in plaats van € 1.412 (0,30 x € 4.705). Het bezwaar is op dit onderdeel gegrond.
Vergoeding voor werkelijk geleden schade
Belanghebbende stelt dat hij meer schade heeft geleden dan het in de definitieve compensatiebeschikking toegekende bedrag.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.
Proceskostenvergoeding
Nu de bezwaren tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DCH en UHT-O OGS B naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om de bezwaren deels gegrond te verklaren en om:
- de vergoeding van de rent van de gemiste KOT (component o) voor de jaren 2008 en 200 opnieuw te berekenen, de vergoeding voor immateriële schade (component n) te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar en in het verlengde daarvan de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag (component p) aan te passen;
- de O/GS-tegemoetkoming aan te passen naar € 1.613;
- een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toe te kennen op basis van twee punten tegen het hoogste tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter