BAC 2021-08576 en BAC 2021-01128
Publicatiedatum 10-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 29 april 2021 met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT, 23 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I A en 23 mei 2022 met kenmerk UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 8 juni 2021 en 10 juni 2022
Hoorzitting: 1 september 2023
Overdracht advies aan UHT: 24 november 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Bezwaarschrift 1
Het door [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) op 8 juni 2021 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking d.d. 29 april 2021 waarin haar is meegedeeld dat zij geen recht heeft op betaling van € 30.000 na een lichte toets.
Bezwaarschrift 2
Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende op 10 juni 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikkingen van 23 mei 2022, zoals hiervoor omschreven tot afwijzing van compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) over de jaren 2016 tot en met 2020 en tot toekenning van een vergoeding van € 3.113,- op grond van opgewekt vertrouwen.
De beschikkingen zijn genomen met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna ook: Wht) in werkinggetreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304) vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 12 februari 2021 heeft belanghebbende een verzoek gedaan om herbeoordeling
van haar kinderopvangtoeslag voor de jaren 2016 tot en met 2020. - Bij beschikking van 29 april 2021 met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT is aan belanghebbende meegedeeld dat UHT nu nog geen reden ziet haar € 30.000,- uit te betalen.
- Bij brief van 2 juni 2021, ontvangen op 8 juni 2021, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 april 2021.
- Bij twee beschikkingen van 23 mei 2022, met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A is aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie over de jaren 2016 tot en met 2020 en is haar meegedeeld dat zij in verband met opgewekt vertrouwen toch een betaling krijgt van € 3.113,-
- Bij brief van 3 juni 2022, ontvangen op 10 juni 2022, heeft gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
- Bij email van 28 oktober 2022 heeft gemachtigde de gronden van het bezwaar aangevuld.
- UHT heeft op 24 april 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 1 september 2023 heeft de Commissie een (deels digitale) hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag daarvan is achter dit advies gevoegd.
- Op 20 september 2023 heeft UHT een nadere reactie gestuurd. UHT en gemachtigde hebben daarop enkele malen via de mail contact gehad. Gemachtigde heeft bij mailbericht van 19 oktober 2023 aan UHT aangegeven dat belanghebbende haar bezwaargronden voldoende toegelicht acht, en een beslissing op bezwaar wenst. Bij e-mailbericht van 26 oktober 2023 heeft de Commissie aan UHT bevestigd dat zij conform de wens van belanghebbende zal overgaan tot advisering.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend en ontvangen en dat deze ook overigens voldoen aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om geen compensatie of tegemoetkoming aan belanghebbende toe te kennen.
Voor een compensatie of tegemoetkoming in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen, zoals die op 5 november 2022 in werking is getreden en waarbij het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare zaken (hierna: de Compensatieregeling) - dat ten tijde van het nemen van de bestreden beschikking gold- is vervallen, komt in aanmerking de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op kot in enig jaar onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelswijze van de B/T, of de ouder die ten onrechte een kwalificatie opzet/grove schuld heeft gekregen. Toekenning van compensatie of tegemoetkoming blijft achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan hem toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op kot.
Om over bepaalde jaren voor compensatie in aanmerking te komen, dient men die jaren KOT te hebben aangevraagd/ontvangen. Als dat niet het geval is, is er sprake van een situatie waarin belanghebbende evident geen recht op KOT heeft. Nu belanghebbende over de jaren 2013 tot en met 2015 geen KOT heeft aangevraagd, kan zij dus voor deze periode niet voor compensatie op grond van deze wet in aanmerking komen.
Voor de toeslagjaren 2016 tot en met 2020 heeft belanghebbende wel KOT aangevraagd en ontvangen. De Commissie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing en terugvordering van de KOT over deze jaren, voor zover de Wht daarop van toepassing is, sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel.
De bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Belanghebbende stelt dat zij getroffen is door de omvang van de terugvorderingen en verrekeningen. Belanghebbende wist niet dat de KOT nog doorliep en werd dan ook -achteraf- verrast door alle terugvorderingen. In deze omstandigheden ziet de Commissie geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten om te concluderen dat door de toegepaste verrekeningen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen of bijzondere hardheid bij de vaststelling van de aanspraak op KOT. De Commissie overweegt ook dat UHT in de schriftelijke reactie afdoende heeft toegelicht dat de verrekeningen en terugvorderingen betrekking hadden op KOT-schulden van belanghebbende zelf en niet op schulden van haar ex partner. Voor zover de bestreden beschikking op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd zou zijn, is dat gebrek daarmee hersteld. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt.
UHT heeft dan ook kunnen concluderen dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een van de herstelregelingen als omschreven in de Wht. Echter, in het geval van belanghebbende doet zich de bijzondere situatie voor dat haar op 25 oktober 2021 in een telefoongesprek door haar persoonlijk zaakbehandelaar is meegedeeld dat zij in aanmerking kwam voor een tegemoetkoming O/GS voor het jaar 2016. Die mededeling was, gezien het hiervoor overwogene, onjuist. Bij beschikking van 23 mei 2022 heeft UHT belanghebbende evenwel meegedeeld dat zij, vanwege het door die mededeling opgewekte vertrouwen, toch het bedrag ontvangt dat zij gekregen zou hebben als de O/GS kwalificatie voor 2016 wel zou hebben bestaan. Het gaat, aldus UHT, om een bedrag van € 3.113,-. Belanghebbende stelt dat uit de toezegging van UHT volgt dat zij als gedupeerde moet worden aangemerkt en dat zij dus recht heeft op de minimale forfaitaire uitkering als omschreven in artikel 2.7 Wht.
De Commissie overweegt daarover als volgt. UHT heeft erkend dat aan belanghebbende is toegezegd dat zij in aanmerking komt voor een O/GS tegemoetkoming wegens een onterechte kwalificatie O/GS. Het standpunt van UHT, zoals weergegeven in de beschikking van 23 mei 2022, behelst dat aan belanghebbende een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt en dat aan belanghebbende datgene toekomt waarop zij recht zou hebben gehad als de onterechte kwalificatie O/GS wél gegeven zou zijn.
Het volgens het standpunt van UHT geslaagde beroep op het vertrouwensbeginsel, brengt echter niet mee dat belanghebbende recht heeft op een bedrag van € 30.000,-. Met name is uit die toezegging immers niet af te leiden dat dienaangaande ook moet worden aangenomen dat belanghebbende zal worden aangemerkt als een gedupeerde die (in beginsel) in aanmerking komt voor toekenning van een compensatie op de voet van de herstelregelingen. Dat betekent dat het beroep van belanghebbende op door de toezegging in het telefoongesprek van 25 oktober 2021 gewekt vertrouwen in andere zin, faalt. Bovendien rust op belanghebbende de last om aannemelijk te maken op welke wijze concreet door B/T dan wel UHT vertrouwen is opgewekt dat belanghebbende zou toetreden tot het compensatiestelsel. De Commissie acht belanghebbende daarin niet geslaagd.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de hiervoor in de aanhef van deze rubriek geformuleerde vraag voor bevestigende beantwoording in aanmerking komt.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om de bezwaarschriften ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter