Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-06119

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 28 februari 2022 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 6 april 2022

Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond te verklaren en over te gaan tot een proceskostenvergoeding.

Onderwerp van advies

Door [gemachtigde] is namens [belanghebbende] op 6 april 2022 een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking van 28 februari 2022, met kenmerk UHT-DC I (hierna: de bestreden beschikking).

In de bestreden beschikking wordt aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 87.015 toegekend voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over deze toeslagjaren bij de beoordeling fouten gemaakt zodat belanghebbende recht heeft op compensatie.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht wordt de bestreden beschikking geacht te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 28 mei 2020 heeft belanghebbende verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij beschikking van 21 november 2020, met kenmerk UHT-750-1, wordt aan
    belanghebbende een eenmalige tegemoetkoming van € 750 toegekend.
  • Bij brief van 24 februari 2021, met kenmerk UHT-VC, wordt aan belanghebbende een voorlopig compensatiebedrag van € 60.508 toegekend voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011.
  • Bij beschikking van 28 februari 2022, met kenmerk UHT-DC I, wordt aan belanghebbende medegedeeld dat het definitieve compensatiebedrag over de
    toeslagjaren 2008 tot en met 2011 wordt bepaald op € 87.015.
  • Op 6 april 2022 heeft gemachtigde een voorlopig bezwaarschrift ingediend. Op 27 december 2023 en 22 februari en 2 april 2024 heeft gemachtigde aanvullende gronden ingediend.
  • Op 13 december 2023, 7 februari, 13 maart en 23 april 2024 heeft UHT schriftelijk
    gereageerd.
  • Op 5 maart 2024 heeft de eerste hoorzitting en op 7 mei 2024 heeft een tweede
    hoorzitting plaatsgevonden. De verslagen van de hoorzittingen zijn bij dit advies
    gevoegd.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

De ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is niet in geschil.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie zal, voordat de compensatieberekening aan de orde wordt gesteld,
allereerst ingaan op de volgende bezwaargronden:

  • Gevolgen van de termijnoverschrijding door UHT;
  • B/T heeft niet tijdig conform artikel 19 van de Awir een definitieve beschikking
    KOT genomen;
  • Onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen;
  • Het persoonlijk en bezwaardossier;
  • De inzichtelijkheid van de compensatieberekening;
  • Het niet meenemen van de overige toeslagjaren;
  • Verrekeningen;
  • Betrokkenheid bij fraudeonderzoek en FSV-lijst;
  • Eerste kennisgeving FIOD-onderzoek en kwijtscheldingsverzoek van 13 augustus
    2020.

Gevolgen van de termijnoverschrijding door UHT

Gemachtigde verzoekt de Commissie advies uit te brengen over de aan UHT op te leggen gevolgen van het overschrijden van de voor UHT geldende (beslis)termijnen. De
Commissie gaat aan dit verzoek voorbij, nu de door UHT gehanteerde termijnen van
beslissen buiten het kader van haar bevoegdheden vallen als bedoeld in artikel 2 van het Instellingsbesluit Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen. Deze bezwaargrond treft geen doel.

B/T heeft niet tijdig conform artikel 19 van de Awir een definitieve beschikking KOT genomen

Gemachtigde stelt dat B/T op grond van artikel 19 van de Awir destijds binnen een termijn van 9 maanden definitief had moeten beslissen over de KOT, maar dat niet
heeft gedaan. De Commissie is van oordeel dat dit bezwaar – wat daar verder ook van zij – buiten het bereik van deze bezwaarprocedure valt en laat het daarom verder
onbesproken. Deze bezwaargrond treft geen doel.

Onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen

Gemachtigde meent dat de hoogte van de KOT over de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 niet juist zijn berekend en dat beschikkingen die daarover zijn afgegeven onjuist
zijn. Gemachtigde licht middels een zelfgemaakte berekening toe wat de juiste
vaststelling van de KOT had moeten zijn.

Commissie stelt voorop dat de Wht geen herziening van onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen van de KOT beoogt. De regeling heeft niet tot doel alsnog
(een hoger bedrag aan) KOT uit te keren, maar richt zich op de compensatie van ten
onrechte teruggevorderde of niet toegekende KOT. Voor zover het bezwaar van
belanghebbende zich richt op (de aantasting van) onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen gaat de Commissie hieraan voorbij. Deze bezwaargrond treft geen doel.

Het persoonlijk en bezwaardossier

Gemachtigde betoogt dat het toegezonden bezwaardossier niet compleet is. Verzocht
wordt om het persoonlijke dossier.

Op grond van artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij
de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift van UHT met de bijbehorende producties is op 6 februari 2024 door
gemachtigde ontvangen (producties 1 tot en met 97). In de schriftelijke beschouwingen van 7 februari en 13 maart 2024 heeft UHT de producties 98 tot en met 102 nog aan het bezwaardossier toegevoegd. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van alle stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit.
Gemachtigde heeft op 27 december 2023 en 22 februari 2024 voorafgaand aan de
(eerste) mondelinge behandeling de gronden van het bezwaar aangevuld. Dat
belanghebbende de noodzaak voelt om haar persoonlijk dossier in handen te krijgen,
begrijpt de Commissie en zij adviseert UHT daarom zich zoveel mogelijk in te spannen
om het persoonlijk dossier aan belanghebbende te verstrekken.

De Commissie is van oordeel dat op basis van het bezwaardossier en de schriftelijke beschouwingen van UHT voldoende inzichtelijk is gemaakt hoe aan het
compensatiebedrag is gekomen. Daarmee is in voldoende mate invulling gegeven aan de procedurele waarborgen van de Awb. Het is de Commissie niet gebleken dat in het
bezwaardossier nog relevante stukken zouden ontbreken zodat deze bezwaargrond geen doel treft.

De inzichtelijkheid van de compensatieberekening

In het verlengde van de vorige bezwaargrond meent gemachtigde dat het compensatiebedrag niet inzichtelijk is gemaakt mede omdat het bezwaardossier niet
compleet is.

De Commissie legt deze bezwaargrond zo uit dat het bestreden besluit niet uitvoerig is
toegelicht en daarom gebrekkig gemotiveerd is en tevens op onzorgvuldige wijze is
voorbereid.

De Commissie is van oordeel dat het bezwaardossier door middel van de uitgebreide
schriftelijke beschouwingen, de LIC-, SAS- en RKT-overzichten in relatie tot de afgegeven beschikkingen en de overige producties, de compensatieberekening over de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 en de bestreden beschikking voldoende zijn toegelicht en onderbouwd. Deze bezwaargrond treft geen doel.

Het niet meenemen van de overige toeslagjaren

Belanghebbende meent dat de herbeoordeling ziet op de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 maar dat de herbeoordeling zou moeten zien op meerdere jaren omdat er sprake
was van KOT.

De Commissie stelt vast dat het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende alleen zag op de toeslagjaren 2009 en 2010. De persoonlijk zaaksbehandelaar heeft het verzoek na een gesprek met belanghebbende vervolgens uitgebreid met de toeslagjaren 2008 en 2011. In dat licht kan niet worden geconcludeerd dat UHT een beperkt aantal toeslagjaren heeft willen beoordelen zodat om die reden de bestreden beschikking moet worden herroepen. Nu het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikking de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheden om meerdere toeslagjaren (alsnog) in haar advisering te betrekken. Deze bezwaargrond treft geen doel.

Verrekeningen

De Commissie is verder van oordeel dat de door belanghebbende genoemde verrekeningen, die te zien zijn op de LIC-overzichten, op zichzelf geen schadepost
inhouden. Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) bestemd. Als belanghebbende van mening is dat haar aanvullende compensatie voor de werkelijke schade als gevolg van de verrekeningen toekomt, kan zij een verzoek indienen bij de CWS.

Betrokkenheid bij fraudeonderzoek en FSV-lijst

Het is gemachtigde onduidelijk of belanghebbende bij een fraudeonderzoek betrokken is geweest of op een fraudelijst dan wel FSV-lijst heeft gestaan.

De Commissie maakt uit het beoordelingskader op dat belanghebbende betrokken was bij een vergelijkbaar CAF 11-onderzoek en dat bij een dergelijk onderzoek sprake was van groepsgewijs institutioneel vooringenomen handelen van B/T. Als gevolg van dit onderzoek heeft belanghebbende ernstig nadeel ondervonden en werd de KOT op nihil gesteld. Op 2 oktober 2012 volgde de nihil beschikkingen. In deze bezwaarprocedure staat vooringenomenheid niet meer ter discussie en wordt belanghebbende voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 gecompenseerd.

Het is de Commissie, uit de onderliggende stukken, niet gebleken dat belanghebbende op de FSV-lijst heeft gestaan dan wel bij B/T geregistreerd stond met een strafrechtelijke veroordeling.

Eerste kennisgeving FIOD-onderzoek en kwijtscheldingsverzoek van 13 augustus 2020

De Commissie meent dat de eerste kennisgeving FIOD-onderzoek en informatie hierover voor deze bezwaarprocedure, over de juiste hoogte van de compensatie, niet van belang is en zal zich hierover dan ook niet uitlaten. De Commissie kan zich met betrekking tot het kwijtscheldingsverzoek eveneens niet uitlaten omdat deze bezwaarprocedure ziet op de hoogte van de geboden compensatie.

De Commissie ziet zich in deze bezwaarprocedure verder gesteld voor de vraag of de
geboden compensatie in overeenstemming met artikel 2.2 in combinatie met artikel 2.3 van de Wht is genomen.

Toeslagjaar 2008

Gemachtigde voert aan dat met betrekking tot component a over toeslagjaar 2008 ten
onrechte wordt uitgegaan van € 8.188. Op basis van haar berekening (opvang van 3 kinderen) wordt uitgekomen op een bedrag van € 24.703,98. Niet duidelijk wordt
waarom voor component e wordt uitgegaan van nihil terwijl er diverse verrekeningen
hebben plaatsgevonden.

Op grond van artikel 2.2 onderdeel a en artikel 2.3 lid 1 van de Wht wordt component a vastgesteld op het bedrag dat als een direct gevolg van een vooringenomen
handeling/hardheid niet is toegekend of is teruggevorderd vermeerderd met de in
rekening gebrachte toeslagrente.

De Commissie kan zich verenigen met het standpunt van UHT dat voor component a
uitgegaan dient te worden van de beschikking van 7 april 2010 waarin het voorschot voor toeslagjaar 2008 is bepaald op € 8.188. Dit is namelijk de laatste beschikking
voorafgaand aan de beschikking van 2 oktober 2012 waarin de KOT op nihil werd
gesteld. Dat nadien bij beschikking van 23 november 2013 alsnog KOT wordt toegekend ter grootte van € 8.188 betekent niet dat zij dit bedrag als gevolg van de vooringenomen handeling is misgelopen dan wel moest terugbetalen. De alsnog toegekende KOT van € 8.188 moet echter op grond van artikel 2.3 lid 1 onder b Wht wel in mindering worden gebracht in de compensatieberekening. Het is immers niet de bedoeling dat een bedrag dubbel wordt gecompenseerd. Uit het LIC-overzicht van 2008 blijkt dat component e terecht vastgesteld is op nihil. Het gaat hier om KOT die belanghebbende niet heeft gekregen of die zij moest terugbetalen inclusief de in rekening gebrachte toeslagrente. Het bezwaar op dit onderdeel treft geen doel.

Toeslagjaar 2009

Gemachtigde stelt dat in de compensatieberekening component a ten onrechte vastgesteld is op € 22.868 en dat op basis van een eigen gemaakte berekening van de
KOT wordt uitgekomen op € 25.429. Het is onduidelijk waarom met betrekking tot
component e wordt uitgegaan van € 15.429.

Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen over de toepassing van artikel 2.2 onderdeel a en artikel 2.3 lid 1 Wht stelt de Commissie vast dat UHT over het toeslagjaar 2009 het juiste bedrag onder component a heeft opgenomen in de
compensatieberekening. De KOT voor het onderzoek is met de beschikking van 11
december 2008 voorafgaand aan de nihilstelling vastgesteld op € 22.868. Vervolgens
volgde op 2 oktober 2012 de nihilbeschikking. Uit het LIC-overzocht blijkt dat een
totaalbedrag van € 7.439 is verrekend en dat het overgebleven bedrag van € 15.429 niet is terugbetaald. Dit bedrag is afgeboekt en komt onder component e terug en wordt in de compensatieberekening in mindering gebracht. Het bezwaar op dit onderdeel treft geen doel.

Toeslagjaar 2010

Gemachtigde meent dat met betrekking tot onderdeel a over toeslagjaar 2010 uitgegaan dient te worden van € 21.364,89 op basis van een eigen gemaakte berekening van de KOT. Indien hiervan niet wordt uitgegaan dan ligt het voor de hand om uit te gaan van € 18.744. Het is niet duidelijk waarom component e is vastgesteld op nihil terwijl er diverse verrekeningen hebben plaatsgevonden.

Voor wat betreft component a uit de compensatieberekening over het toeslagjaar 2010 concludeert de Commissie dat UHT terecht het bedrag van € 14.626 heeft gehanteerd. Blijkens het overgelegde SAS-overzicht is op 9 augustus 2011 het voorschot bepaald op € 14.626 en op 2 oktober 2012 volgde de nihilbeschikking.

De Commissie ziet verder geen aanleiding om uit te gaan van de beschikking van 5 december 2009 waarin de hoogte van het voorschot KOT werd bepaald op € 18.744
opgevolgd door de beschikking van 7 januari 2010. Uit de onderliggende stukken is
genoegzaam gebleken dat belanghebbende de KOT vanaf 1 januari 2010 heeft stopgezet en vanaf 1 maart 2010 opnieuw heeft aangevraagd. B/T heeft de KOT vanaf 1 maart 2010 vastgesteld op € 15.216 zodat de Commissie geen vooringenomen handelen ziet in de beschikking van 7 januari 2010. Met de beslissing op bezwaar van 25 februari 2019 wordt aan belanghebbende alsnog een KOT toegekend ter grootte van € 15.491 zodat slechts het afgetopte bedrag van € 14.626 in mindering wordt gebracht in de compensatieberekening. Uit het LIC-overzicht van 2010 blijkt dat component e terecht vastgesteld is op nihil. Het bezwaar op dit onderdeel treft geen doel.

Toeslagjaar 2011

Gemachtigde voert aan dat met betrekking tot component a over toeslagjaar 2011 onduidelijk is waarom uitgegaan wordt van € 4.195. Er is geen jaaropgave van 2011 in
de onderliggende stukken bekend. Het is onduidelijk waarom component e op nihil is
vastgesteld terwijl er diverse verrekeningen hebben plaatsgevonden. De KOT is niet aan belanghebbende betaald maar aan [kinderopvanginstelling]. Het gaat om een totaalbedrag van € 6.870 waarvan een bedrag van € 4.061 door belanghebbende is
terugbetaald. Het overige deel, ter grootte van € 2.809, heeft belanghebbende door
middel van verrekening terugbetaald. Gemachtigde vraagt zich verder af of de
stopzetting op 1 november 2011 van de KOT vanaf 1 mei 2011 een vrijwillige keuze is
geweest en niet onder druk tot stand is gekomen.

De Commissie overweegt dat B/T op 17 september 2012 heeft vastgesteld dat de ontvangen informatie niet aan de eisen voldeed omdat uit de bankafschriften onvoldoende kon worden opgemaakt dat belanghebbende kosten zou hebben gemaakt.

Hierdoor heeft B/T de eerder aan belanghebbende toegekende KOT bij beschikking van 15 november 2011 bepaald op € 4.195 en met de daaropvolgende beschikking van 2 oktober 2012 is deze op nihil gesteld. De Commissie kan zich dan ook verenigen met het standpunt van UHT dat component a hierdoor vastgesteld dient te worden op € 4.195.

Hierbij gaat de Commissie uit van een stopzetting van de KOT vanaf 1 mei 2011 op initiatief van B/T en geeffectueerd op 1 november 2011. Met de voorschotbeschikking
van 28 augustus 2014 is het recht op voorschot vastgesteld op € 4.377 over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 april 2011. Bij beschikking van 28 juli 2015 is de KOT
uiteindelijk over deze periode definitief bepaald op dit bedrag.

De Commissie is van oordeel dat met betrekking tot toeslagjaar 2011 sprake is van hardheid en dat component a daarom vastgesteld dient te worden op € 12.585 en zoekt daarbij aansluiting bij de beschikking van 4 december 2010. Uit het LIC-overzicht van 2011 blijkt dat de KOT aan kinderopvang B is uitbetaald en vervolgens bij
beschikking van 15 november 2011 van belanghebbende deels is teruggevorderd dan wel is verrekend. In een dergelijke situatie pakt de terugvordering en verrekening op
belanghebbende onbillijk uit zodat belanghebbende in aanmerking komt voor een
hardheidstegemoetkoming. Wijziging van component a werkt hierbij door in de overige componenten c, d, f, l en m. Met dien verstande dat de vergoeding voor immateriële schade (component l) en de rentevergoeding over gemiste KOT (component m) dient door te lopen tot de datum van de beslissing op bezwaar. Deze bezwaargrond treft dan ook doel.

Vergoeding voor juridische kosten (component k)

Op grond van artikel 2.2 onderdeel f in combinatie met artikel 2.3 lid 6 van de Wht wordt een forfaitaire vergoeding toegekend voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover deze kosten niet eerder zijn vergoed. De kosten worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), waarbij een wegingsfactor 2 wordt toegepast.

Belanghebbende heeft in bezwaar aangevoerd dat een uiteenzetting van de gevolgde
procedures ontbreekt en dat bij de waarde van één punt uitgegaan dient te worden van het huidige tarief € 875 in plaats van € 759. UHT komt op basis van de onderliggende stukken uit op totaal 25 procespunten en heeft daarbij het volgende opgemerkt:

  • 2008: in totaal 3 procespunten (waarde van een punt € 748) met een wegingsfactor van 2 en er is betaald aan proceskosten € 974 zodat uitgekomen wordt op € 3.514;
  • 2009: in totaal 6 procespunten met een wegingsfactor van 2 en er is betaald
    aan proceskosten € 974 zodat uitgekomen wordt op € 8.002;
  • 2010: in totaal 11 procespunten met een wegingsfactor van 2 en er is betaald
    aan proceskosten € 1.525 zodat wordt uitgekomen op € 14.931;
  • 2011: in totaal 5 procespunten met een wegingsfactor van 2 en in totaal is er
    betaald aan proceskosten € 487 zodat wordt uitgekomen op € 6.993.

De Commissie komt op basis van de onderliggende stukken uit op:

  • 2008: bezwaar tegen het primaire besluit van 2 oktober 2012 en een bezwaarschrift hetgeen heeft geresulteerd in een beslissing op bezwaar. Het bezwaar is kennelijk niet ontvankelijk. Voor het indienen van een bezwaarschrift is dat 1 procespunt. Dit is totaal 1 punt;
  • 2009: 2 bezwaarprocedures tegen de beschikkingen van respectievelijk 2 oktober 2012 en 5 november 2016. Op 4 maart 2013 (1 punt) en 13 februari 2017 (1 punt) wordt de beslissing op bezwaar genomen. Het ingestelde beroep leidt tot de uitspraken van de rechtbank op 27 juni 2014 (2 punten) en 16 maart 2018 (1 punt). Vervolgens heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan op respectievelijk 17 juni 2015 (2 punten) en op 2 januari 2019 (1 punt). Dit is in totaal 8 punten;
  • 2010: zijn er een drietal bezwaarprocedure geweest tegen de volgende primaire
    besluiten: 2 oktober 2012, 5 november 2016 en 23 februari 2017. Uit de
    bezwaarprocedures zijn op de volgende datums de beslissingen op bezwaar
    genomen: 4 maart 2013 (1 punt), 13 februari 2017 (1 punt) en 8 mei 2017 (1
    punt). In aansluiting op deze bezwaarprocedures is er beroep ingesteld bij de
    rechtbank. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op respectievelijk: 27 juni 2014
    (2 punten) en tweemaal op 16 maart 2018 (2 punten). Tegen de uitspraak van de
    rechtbank is hoger beroep ingesteld en op 17 juni 2015 (2 punten) en tweemaal
    op 2 januari 2019 (2 punten) volgde de uitspraak. Dit is totaal 11 punten;
  • 2011: er is een bezwaarprocedure geweest tegen de beschikking van 2 oktober 2012. Op 4 maart 2013 volgde de beslissing op bezwaar (1 punt). Tegen de beslissing op bezwaar is beroep ingesteld en op 27 juni 2014 heeft de rechtbank uitspraak gedaan (2 punten). Dit is totaal 3 punten.

De Commissie stelt vast dat gelet op het voorgaande wordt uitgekomen op 23 procespunten in plaats van hetgeen UHT heeft vastgesteld, namelijk 25 procespunten.
Belanghebbende is met de vaststelling van 25 procespunten niet tekortgedaan.

De Commissie merkt verder op dat in de compensatieberekening is uitgegaan van een
onjuist tarief. Uitgegaan diende te worden van € 759 per punt in plaats van € 748. Doordat het bezwaar gegrond moet worden verklaard wordt de vergoeding per punt
aangepast naar € 875, met een wegingsfactor van 2. De waarde van een procespunt
is op grond van de Bpb vanaf 1 januari 2024 geactualiseerd naar € 875 en hierdoor
wordt de vergoeding voor juridische hulp over de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 als volgt: € 4.276, € 9.526, € 17.725 en € 8.263.

De Commissie ziet verder geen aanleiding om voor het indienen van klachten procespunten toe te kennen op grond van het Bpb. Gelet op het vorenstaande treft deze bezwaargrond doel.

Vergoeding voor immateriële schade (component l)

Belanghebbende voert aan dat de immateriële schadevergoeding te laag is vastgesteld. Zij stelt dat sprake is van discriminatie en dat zij recht heeft op een hogere immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106 lid 1 sub Burgerlijk Wetboek (BW), artikel 1 en 10 van de Grondwet (GW), artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en protocol 12 van het EVRM, artikel 14 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 82 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De Commissie overweegt hierover als volgt.

UHT heeft de ingangsdatum voor de vergoeding van de immateriële schade nogmaals
kritisch tegen het licht gehouden en vastgesteld dat deze dient in te gaan vanaf 2 oktober 2012 en doorloopt tot en met 28 februari 2022. Door uit te gaan van 17
september 2012 wordt belanghebbende niet tekortgedaan.

De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een vergoeding is voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de
belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is
berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.

Op grond van de Wht wordt de vergoeding voor immateriële schade toegekend voor ieder half jaar tot de dagtekening van een eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij afronding naar boven plaatsvindt. Nu het bezwaar (deels) gegrond is en het advies is om de beschikking tot toekenning van compensatie te herroepen, adviseert de Commissie UHT om uit te gaan van begindatum: 17 september 2012. Deze vergoeding dient door te lopen tot de datum van de beslissing op bezwaar.

Voor zover belanghebbende betoogt dat het forfaitaire bedrag van € 500 per maand een te laag bedrag zou zijn voor haar situatie, volgt de Commissie haar niet. De Commissie wijst erop dat in het geval van compensatie op grond van artikel 2.1 Wht een forfaitaire compensatie wordt toegekend, waarmee gedupeerde ouders niet steeds het werkelijke nadeel dat zij ondervonden hebben, vergoed krijgen. Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door B/T hoger is dan de (deels) forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Wht, dan kan belanghebbende op grond van artikel 2.1 lid 3 Wht in aanmerking komen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Dat geldt ook voor immateriële schade. De aansluiting die gemachtigde zoekt bij de normbedragen uit het strafrecht voor 'ten onrechte in' verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, gaat evenmin op. De Commissie verwijst naar een uitspraak van de Rechtbank Zeeland- West-Brabant van 23 juni 2023 (ECLI:NL:RBZWB:2023:4449), waarin is overwogen dat in de situatie van de KOT-affaire geen sprake is van onrechtmatige detentie, zodat een vergelijking met de bedragen die in het strafrecht gebruikelijk zijn, reeds daarom niet opgaat.

Aanvullende vergoeding van 1% (component n)

De Commissie meent, nu het bezwaar gedeeltelijk gegrond moet worden verklaard, ook de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal opnieuw berekend en aangepast te worden.

Proceskostenvergoeding

De Commissie is van oordeel dat belanghebbende een vergoeding van de proceskosten toekomt. Omdat de hoogte van het compensatiebedrag wijzigt en het primaire besluit wordt herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (indienen van een bezwaarschrift en verschijnen op de hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Evenals in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om het bezwaar (deels)
gegrond te verklaren en in de beslissing op bezwaar de volgende elementen van de
compensatieberekening van 28 februari 2022 als volgt aan te passen:

  • component a over toeslagjaar 2011 aan te passen naar € 12.585 en alle overige daarmee samenhangende componenten aan te passen;
  • de vergoeding voor juridische hulp voor de jaren 2008 tot en met 2011
    overeenkomstig de hiervoor aangegeven berekening aan te passen naar: € 4.276,
    € 9.526, € 7.725 en € 8.263;
  • de vergoeding voor immateriële schade opnieuw te berekenen en deze te laten
    doorlopen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
  • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag
    aan te passen;
  • de rentevergoeding over gemiste KOT component m over toeslagjaar 2011 door te laten lopen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
  • een vergoeding toe te kennen voor kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter