BAC 2023-12426
Publicatiedatum 29-11-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 19 januari 2023 met kenmerk UHT-DCHA
Hoorzitting: 4 september 2024
Overdracht advies aan UHT: 8 oktober 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gegrond te verklaren, alsnog compensatie toe te kennen over toeslagjaar 2011 en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) geen compensatie toegekend voor de jaren 2009 tot en met 2011.
Het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT CHR GU
Op de hoorzitting is afgesproken dat de Commissie het bezwaar gericht tegen de beschikking van 8 juli 2022 met kenmerk UHT CHR GU (eerste toets) niet meeneemt in
haar advisering. UHT zal dit bezwaar verder zelf afhandelen.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 20 januari 2021 verzocht om herbeoordeling van de KOT over de jaren 2007 tot en met 2010. In overleg met belanghebbende zijn de jaren 2009 tot en met 2011 herbeoordeeld.
- UHT heeft bij beschikking van 8 juli 2022 aan belanghebbende meegedeeld dat zij
niet in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000. - Gemachtigde heeft bij brief van 21 september 2022 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 9 december 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren (2009 tot en met 2011) géén sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
- UHT heeft bij bestreden beschikking van 19 januari 2023 met kenmerk UHT-DCHA
aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de
jaren 2009 tot en met 2011. - Gemachtigde heeft bij brief van 24 januari 2023 tegen deze beschikking een
bezwaarschrift ingediend. - UHT heeft bij beschouwing gedateerd 15 februari 2024 schriftelijk gereageerd op
het bezwaarschrift. - Gemachtigde heeft bij brief van 1 augustus 2024 het bezwaarschrift nader
aangevuld. - Op 4 september 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd. - UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, een aanvullende
beschouwing, gedateerd 19 september 2024, ingediend. Gemachtigde heeft daar
op 2 oktober 2024 op gereageerd. - Dit advies wordt uitgebracht door [voorzitter] en [leden].
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen.
Vooraankondiging
Belanghebbende voert aan dat zij geen vooraankondiging heeft ontvangen. Zij kon geen zienswijze indienen voorafgaande aan de bestreden beschikking.
De Commissie overweegt dat, hoewel dat inderdaad niet de aangewezen gang van zaken is, belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid heeft
gekregen en benut om haar bezwaren toe te lichten en te onderbouwen. Een eventuele
tekortkoming is daarmee hersteld. Omdat verder niet is aangegeven welk nadeel
belanghebbende door dit nalaten heeft gehad, laat de Commissie deze bezwaargrond verder buiten beschouwing. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Toeslagjaar 2009
Ten aanzien van 2009 betoogt belanghebbende dat de Belastingdienst/Toeslagen
(hierna: B/T) vooringenomen heeft gehandeld door de aanvraag KOT voor dat jaar niet in behandeling te nemen.
Op de hoorzitting heeft de behandelend ambtenaar van UHT erkend dat B/T vooringenomen heeft gehandeld jegens belanghebbende ten aanzien van de aanvraag
voor toeslagjaar 2009. Omdat niet is gebleken van gekwalificeerde opvang in 2009 is
echter sprake van de situatie dat evident geen recht op KOT, en daarmee evenmin op
compensatie, bestaat.
De Commissie stelt vast dat dit in de aanvullende reactie van gemachtigde van 2 oktober 2024 niet wordt betwist. De Commissie meent dat de weigering compensatie toe te kennen voor toeslagjaar 2009 in stand kan blijven.
Toeslagjaar 2011
Belanghebbende betwist dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie voor toeslagjaar 2011. Zij voert onder meer aan dat [de heer] in de periode waar het om gaat, van 1 januari tot 1 oktober 2011, niet als haar toeslagpartner kan worden aangemerkt omdat zij tot 6 oktober 2011 niet op hetzelfde adres waren ingeschreven
zodat zij als duurzaam gescheiden levend moeten worden aangemerkt.
UHT heeft zich in haar aanvullende beschouwing van 19 september 2024 op het
(gewijzigde) standpunt gesteld dat [de heer] in de periode van 1 januari tot 1 oktober 2011 (inderdaad) niet als toeslagpartner van belanghebbende kan worden
aangemerkt. Weliswaar is geen sprake van vooringenomenheid maar wel is sprake van
een bijzondere omstandigheid die onder de hardheidsregeling dient te worden
gecompenseerd. De compensatie zal worden berekend over de beschikking van
3 november 2011 met het bijbehorende beschikkingsbedrag € 9.575. Belanghebbende
heeft in ieder geval recht op het minimale bedrag van € 30.000 nu zij als gedupeerde in
de zin van de Wht wordt aangemerkt.
Gemachtigde heeft in de schriftelijke reactie van 2 oktober 2024 met instemming hiervan kennis genomen. Ook de Commissie neemt met instemming kennis van dit standpunt van UHT en zal UHT dienovereenkomstig adviseren.
KOT naar KOI
Volgens gemachtigde is in de jaren 2010 en 2011 sprake van hardheid van het stelsel,
omdat de KOT rechtstreeks aan de kinderopvanginstelling is betaald, terwijl vervolgens bedragen van meer dan € 1.500 van belanghebbende zijn teruggevorderd.
De Commissie overweegt hierover als volgt.
Wanneer de KOT rechtstreeks is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling maar bij de
ouder wordt teruggevorderd omdat het recht op KOT lager bleek te zijn, kan volgens
vaste uitvoeringspraktijk– zoals opgenomen in het Handboek Integrale Beoordeling
Vaktechniek van UHT – sprake zijn van een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot recht op compensatie vanwege hardheid. Voor het aannemen van het bestaan van een bijzondere omstandigheid is, volgens die praktijk, niet voldoende dat bij de ouder een bedrag van tenminste € 1.500 is teruggevorderd. Ook moet duidelijk zijn dat een bedrag van tenminste € 1.500 teveel is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling en niet ten goede aan belanghebbende is gekomen. De Commissie heeft in de Wht geen aanknopingspunten gevonden die zouden moeten leiden tot de opvatting dat deze praktijk zich niet met die wet zou verdragen of anderszins in strijd zou komen met een wet in formele zin of een rechtsregel van hogere orde.
Evenmin acht de Commissie plaats voor de opvatting dat deze praktijk een toets aan het evenredigheidsbeginsel niet zou kunnen doorstaan.
De Commissie volgt UHT in het standpunt dat in dit geval, toepassing gevend aan deze
praktijk, geen aanspraak bestaat op compensatie vanwege hardheid van het stelsel.
UHT heeft de berekening voor de jaren 2010 en 2011 in de aanvullende beschouwing
nader toegelicht. Voor 2010 geldt dat niet een bedrag van tenminste € 1.500 is teruggevorderd bij belanghebbende, of het recht op KOT met tenminste € 1.500 is
verlaagd.
Ten aanzien van 2011 is aannemelijk geworden het bedrag dat teveel is uitgekeerd aan
de kinderopvanginstelling en niet aan belanghebbende ten goede kwam, lager was dan € 1.500. Aan de kinderopvanginstelling is niet méér uitbetaald dan de kosten van
kinderopvang.
Dit leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de hiervoor omschreven door UHT
gehanteerde vereisten om voor toekenning van compensatie wegens hardheid van het
stelsel in aanmerking te komen.
De Commissie heeft in de stukken en in het verhandelde ter zitting ook geen aanleiding kunnen vinden om de opvatting te huldigen dat UHT hier ten gunste van belanghebbende van deze praktijk had moeten afwijken. Het door belanghebbende op dit punt ontwikkelde bezwaar treft dan ook geen doel.
Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen,
adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een
wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste
vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar gegrond te verklaren;
- het bestreden besluit deels te herroepen;
- alsnog compensatie aan belanghebbende toe te kennen voor toeslagjaar 2011;
- de proceskosten te vergoeden op basis van 2 procespunten met een wegingsfactor 2 en daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Verder verzoekt de Commissie UHT om:
- de aanvullende producties (44 tot en met 56) bij de aanvullende beschouwing van 19 september 2024 ter completering van het dossier nog toe te sturen aan gemachtigde en de Commissie;
- een beslissing te nemen op het bezwaar gericht tegen de beschikking van 8 juli 2022 met kenmerk UHT CHR GU.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter